1.3 Who, whose, whom, which, that

WHO, WHOSE, WHOM, WHICH, THAT
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

WHO, WHOSE, WHOM, WHICH, THAT

Slide 1 - Tekstslide

LEARNING GOALS
By the end of this lesson:

  • You know how to use the various relative pronouns: who, whose, whom, which, that.
  • You know the function of relative clauses (betrekkelijke bijzinnen).

Slide 2 - Tekstslide

EXAMPLE

The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.

Slide 3 - Tekstslide

RELATIVE PRONOUNS
Relative pronouns verwijzen naar:

who -> persoon
which -> dier, ding
whose -> bezit
which -> dier, ding
that* -> persoon, dier, ding

* Na een komma gebruik je nooit 'that'!

Slide 4 - Tekstslide

RELATIVE PRONOUNS
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord.
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar.

Martin played tennis with Sophie, who was slightly injured.

who = relative pronoun

Noa sold her phone, which was old and damaged

which = relative pronoun

Slide 5 - Tekstslide

WHO / WHICH
We gebruiken who om terug te verwijzen naar personen.

  • This is the girl who helped me out with my homework.
  • My uncle, who is a guitar player, just joined a band.

We gebruiken which om terug te verwijzen naar dieren en dingen.

  • This is the dog which attacked me yesterday.
  • The house, which I bought a week ago, is really big.

Slide 6 - Tekstslide

THAT
Soms kunnen we ook that gebruiken i.p.v. who of which

Dit kan wanneer de bijzin waar who which in staat niet weggelaten kan worden zonder dat de zin onduidelijk wordt of van betekenis veranderd.

  • This is the girl that helped me out with my homework.
  • This is the dog that attacked me yesterday.
  • The house that I bought a week ago, is really big.

Slide 7 - Tekstslide

WHOSE
We gebruiken whose om aan te geven van wie iets is of waar iets bij hoort.

  • He is the man whose guitar was stolen.
  • Is that the dog whose owner always plays the drums?

Slide 8 - Tekstslide

WHOM
We gebruiken een voorzetsel + whom om terug te verwijzen naar personen. Deze personen zijn vaak het object (meewerkend/lijdend voorwerp) in de zin.

  • The girl to whom John is speaking is his sister.
  • The person for whom you are looking for is over there.

Slide 9 - Tekstslide

RELATIVE PRONOUNS
We kunnen een betrekkelijk voornaamwoord weglaten wanneer:

  • Het al duidelijk is om wie of wat het gaat.
  • De pronoun NIET op het onderwerp slaat
  • Er een voornaamwoord achter staat.
The flowers which he gave me were beautiful.


The flowers he gave me were beautiful.

Slide 10 - Tekstslide

We had spaghetti for dinner last night, ___ is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 11 - Quizvraag

Welke woorden horen bij personen?
A
who, whose and that
B
who and which
C
which and whom
D
where and who

Slide 12 - Quizvraag

The boy ___ cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?
A
Alleen bij zinnen waar het niet tussen komma's staat
B
als er een voornaamwoord achter staat
C
Niet
D
Altijd

Slide 14 - Quizvraag

This is the woman ___ asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 15 - Quizvraag

Do you like the dog ___ is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 16 - Quizvraag

This is the action film ___ I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 17 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
The only Bond film ___ I like is Skyfall.
A
Wel
B
Geen

Slide 18 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
Thom, ___ is in my class, is 15 years old.
A
Wel
B
Geen

Slide 19 - Quizvraag

LEARNING GOALS
Now you know:

  • How to use the various relative pronouns: who, whose, whom, which, that.
  • The function of relative clauses (betrekkelijke bijzinnen).

Slide 20 - Tekstslide