Leestekens en hoofdletters 3F Zadkine BHP Lucinda

Leestekens
 en hoofdletters
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leestekens
 en hoofdletters

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zijn leestekens  en hoofdletters belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden
  • Zonder hoofdletters kan je zin verkeerd begrepen worden. 
  • Je hebt het nodig voor formele communicatie om je boodschap over te brengen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld zonder leestekens

hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed



Maandag is goed.





Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld met leestekens
Hallo, hoe gaat het met jou?

Goed, en met jou?
Met mij gaat het ook goed. Op welke dag zullen we afspreken? Of hebben we al een afspraak?
Nee, ik geloof het niet. Is maandag goed?
Maandag is goed!



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van deze les
Je weet wanneer je hoofdletters en leestekens gebruikt. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
in een zin
Een zin begint met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik kom naar je toe.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters: Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter bij namen van personen
Geen voornaam of voorletter? Tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter - feestdagen
Namen van feestdagen, (religieuze) feesten en gedenkdagen krijgen namelijk een hoofdletter.

  • Kerstmis
  • Hemelvaartsdag
  • Vaderdag
  • Suikerfeest

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Titels
Titels, bijvoorbeeld van boeken, films en prijzen, schrijf je met een hoofdletter.

Samenstellingen met titels schrijf je ook met een hoofdletter.
de Oscaruitreiking
de Nobelprijswinnaar

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Punt
  • aan het eind van de zin
  • soms bij afkortingen
  • niet na afkortingen van maten en gewichten

Dus:
  • We berekenen geen bezorgkosten.
  • We sturen het pakket z.s.m. op.
  • Maar: Is het bedrag inclusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilogram)


Slide 11 - Tekstslide

Een echte afkorting wordt gelezen alsof er geen afkorting staat:
a.d.h.v. (lezen we als aan de hand van)
incl. (lezen we als inclusief)
m.a.w. (lezen we als met andere woorden)

De andere types afkortingen worden wel als afkorting gelezen; 
Initiaalwoorden spreken we letter voor letter uit.
btw (lezen we als [bee-tee-wee])
gsm (lezen we als [gee-es-em])
pc (lezen we als [pee-see])
Vraagteken
  • Na een vraag, komt een vraagteken.

  • Hoe hard mag je hier rijden?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitroepteken
  • Bij een bevel:       Hou daar onmiddellijk mee op!
  • Bij een uitroep:   Dat is belachelijk!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mag ik aub de suiker van u
A
Mag ik aub de suiker van u.
B
Mag ik a.u.b. de suiker van u.
C
Mag ik aub de suiker van u?
D
Mag ik a.u.b. de suiker van u?

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Komma
  • in op­so­m­min­gen
  • Voor deze saus heb je uien, kno­flook, to­maten en  olij­folie nodig.
  • tussen twee werkwoordsvormen die niet bij elkaar horen (in samengestelde zinnen) :
  • Als we je roep­en, mag je binnen­ko­men.  
  • voor en/of na een aans­prek­ing of een tussen­werpsel
  • Joey, help je die mev­rouw even?  en ook   “Poeh, wat ben ik moe zeg!” of Helaas, de ploeg heeft de volgende ronde niet bereikt.
  • voor voeg­woorden zoals om­d­at, maar, nadat, want, voord­at:  
  • De hard­loop­wed­strijd gaat niet door, om­d­at er nood­weer voor­speld is.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik wil dat jullie nu een antwoord geven
A
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven?
B
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven.
C
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!
D
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt
  • na een aankondi­ging van een op­so­m­ming : 
  • Dit zijn de na­men van de stu­den­ten die zijn in­geloot: El­len, Wouter, Amina, Bruce en Peter.
  • om een citaat aan te kondi­gen : 
  • De train­er riep: ‘Kom op, vol­houden!’
  • voor een uitleg: 
  • Zo laad je de accu op: ...

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:

  • Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.
  • De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • bij een citaat : 
  • Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’
  • als je een woord iron­isch bedoelt
  • Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • als het om het woord of de groep woorden zelf gaat:
  • ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat heerlijk zeg het regent pijpenstelen
A
Wat "heerlijk" zeg. Het regent pijpenstelen.
B
Wat "heerlijk" zeg, het regent pijpenstelen.
C
Wat heerlijk zeg; het regent pijpenstelen.
D
Wat heerlijk zeg, het regent pijpenstelen.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
kerstmis
B
Kerstmis

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Januari
B
januari

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Stationsstraat
B
stationsstraat

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter?
A
intertoys
B
Intertoys

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met hoofdletters
Zonder hoofdletter
kerstmis

noord-frankrijk
zuidwesten
kerstboom
leidseplein
havo
moslim
lente
april
kerstvakantie

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletter
Geen hoofdletter
amazon
paasmaandag
haarlemse
zuidwest
coca-cola
t-shirt

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

met hoofdletter
zonder hoofdletter
ahmed
noordoost
maandag
engels
paasvakantie
februari

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga op zoek!
Volgende week:
- motivatiebrief schrijven voor stage.
-zoek een stagevacature.
- ga vast nadenken over je eigen vaardigheden.


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies