Voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?


Slide 1 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 2 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van de werkwoorden:
  1. hebben
  2. zijn 
  3. worden

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Wat is het goede antwoord?
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
A
Loop
B
Liep
C
Gelopen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
A
Heeft
B
juffrouw De Jong
C
de cadeaubon
D
gedaan

Slide 10 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Heel werkwoord
B
Persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-er-ont woorden
D
Werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm en hoe kan je die vinden?
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dus iets dat je kan doen, bijvoorbeeld: eten, rennen, leren, chatten. Er zijn twee strategieën om de persoonsvorm te vinden. De eerste manier is om de zin vragend te maken. Als je een zin vragend maakt dan komt de persoonsvorm vooraan te staan. Bijvoorbeeld: ‘Jij gaat op vakantie’ > ‘Ga jij op vakantie?’.
De tweede manier is de zin in een andere tijd zetten. Het woord dat dan verandert is de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: ‘Jij gaat op vakantie’> ‘Jij ging op vakantie’ (Verleden tijd). Het woord ‘gaat’ verandert in ‘ging’. Dat is dus de persoonsvorm van de zin.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Geef van onderstaande zin de persoonsvorm.

De mannen gaven ondanks de tegenslag niet op.

Slide 15 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de persoonsvorm.

Het trio van gisteren werd ernstig belemmerd in hun voorstelling.

Slide 16 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de persoonsvorm.

Asraf is een geweldige advocaat geworden.

Slide 17 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de persoonsvorm.

De omtrekformule hoef je niet uit het hoofd te leren.

Slide 18 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de persoonsvorm.

Een vooroordeel is een oordeel over iemand of iets zonder dat je de feiten of de persoon kent.

Slide 19 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de persoonsvorm.

Discriminatie is verboden in Nederland.

Slide 20 - Open vraag

Geef van het vetgedrukte woord aan of het volt. deelw. is of de pv!
De man had de klus helemaal zelf bedacht.

Slide 21 - Open vraag

Geef van het vetgedrukte woord aan of het volt. deelw. is of de pv!
Kinderen die wachten op een verblijfsvergunning moeten op een gewone school les volgen.

Slide 22 - Open vraag

Geef van het vetgedrukte woord aan of het volt. deelw. is of de pv!
De man had de klus helemaal zelf bedacht.

Slide 23 - Open vraag

Schrijf op een apart blaadje een verhaal van minimaal 100 woorden over de leukste vakantie die je hebt gehad. Onderstreep in het verhaal alle persoonsvormen en voltooide deelwoorden.

Slide 24 - Tekstslide