3KHerhaling Taalverzorging H3 en H4

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands-MeijerMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze lesson up kun je:
1. ev en mv van de pv spellen
2. het volt dlw van sterke en zw ww spellen
3. het vd als bn spellen
4. de woordsoorten ww zn lw bn en vz benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
- enkelvoud of meervoud?

De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Als het onderwerp enkelvoud is, moet je de persoonsvorm ook in het enkelvoud schrijven.
Is ow meervoud, dan moet je pv ook in het meervoud schrijven.

Slide 3 - Tekstslide


A

Slide 4 - Quizvraag

Past de pv bij het onderwerp?
Bijna tachtig procent van de Nederlanders noemt zich gelukkig.
A
Bijna 80% van de Nederlanders noemt
B
Bijna 80% van de Nederlanders noemen

Slide 5 - Quizvraag

In de onderstaande zinnen passen de pv en het ow bij elkaar:
Alle leerlingen werd gevraagd mee te
doen aan de paasviering.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Klopt de volgende zin?
Het blijkt dat de jeugd in ons land tamelijk veel alcohol drinken.
A
Ja deze klopt
B
Nee deze zin klopt niet

Slide 7 - Quizvraag

Benoem de fout én verbeter de zin.

Een groep ontvoerde meisjes zijn in Duitsland dankzij een tip van de politie bevrijd.

Slide 8 - Open vraag

Benoem de fout en verbeter de zin.

De data is razendsnel geanalyseerd.

Slide 9 - Open vraag

Verbeter indien nodig de volgende zin:
De journalisten werden meegedeeld dat de persconferentie wat later zou beginnen.

Slide 10 - Open vraag

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 11 - Tekstslide

Het voltooid deelw kan ook als BN worden gebruikt
Je schrijft het voltooid dlw gebruikt als BN zo kort mogelijk.
1. Mijn moeder heeft onze auto gewassen/ Mijn moeder rijdt in de gewassen auto
2. De aardappels zijn aangebrand/ De aangebrande aardappels smaken vies
3. De toneelspeler is verkleed/ De  verklede toneelspeler krijgt applaus
4. De kat is gered/ De geredde kat maakt het prima

! Gebruik alleen een extra t of d als het nodig is voor de uitspraak

Slide 12 - Tekstslide

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
stam +t
B
t ex - kofschip

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'glimlachen'?
A
glimgelachen
B
geglimlacht
C
glimgelacht
D
geglimlachen

Slide 14 - Quizvraag

Verander de onderstaande zin zo dat de persoonsvorm een voltooid deelwoord wordt.
Voorbeeld: Rezy verzint een leuk spel - Rezy heeft een leuk spel verzonnen.

Amy hield erg van haar hondje.

Slide 15 - Open vraag

Spel het voltooid deelwoord in elke zin op de juiste manier.
Let goed op hoe het voltooid deelwoord wordt gebruikt in de zin.
Het ……………..… (verblinden) egeltje werd net niet geraakt door de auto.

Slide 16 - Open vraag

de langverwachte kus / de langverwachtte kus

Geef aan welk van de twee juist geschreven is en waarom.

Slide 17 - Open vraag

Spel het voltooid deelwoord op de juiste manier.

De gymleraar heeft ons weer eens … (matsen).

Slide 18 - Open vraag

Spel het voltooid deelwoord op de juiste manier.

Op het plein heeft hij een muur .......... (metselen)

Slide 19 - Open vraag

Verander de werkwoorden tussen haakjes in bijvoeglijk naamwoorden. Bedenk eerst of het een voltooid of onvoltooid deelwoord moet zijn.

Twee (spelen) kinderen hadden veel plezier in zandbak.

Slide 20 - Open vraag

Spel het voltooid deelwoord op de juiste manier.

Mieke had het haar beste vriendin … (beloven).

Slide 21 - Open vraag

Uitleg: Enkelvoud/meervoud persoonsvorm onderwerp
Wat klopt er niet?
  1. Pieter fietsten door het weiland.
  2. De groep leerlingen liepen naar de klas.
  3. Jantje werden opgegeten door een roedel wolven.
  4. Gisteren ging Klaas en Klazina een blokje kaas eten.
  5. Stapels geld ligt onder het kussen van meneer Marinus.




Slide 22 - Tekstslide

Woordsoorten benoemen:


Je geeft elk woord in de zin een naam

Slide 23 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 24 - Tekstslide

voorzetsels

Slide 25 - Tekstslide

Vaste voorzetsel
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
vertrouwen op
beschikken over
houden van
Ze horen bij het werkwoord en zijn dus geen voorzetsel!

Slide 26 - Tekstslide

Wat zijn voorzetsels?

Slide 27 - Open vraag

"Woordsoorten zijn lastig."

Welke woordsoort is 'zijn'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijwoord
C
werkwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is 'metalen'?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Een voorbeeld van een woordsoort is ...
A
de PV
B
Het onderwerp
C
Frans
D
een werkwoord

Slide 30 - Quizvraag

Welke woordsoort is onderstreept?
De makkelijkste woordsoort vind ik het lidwoord.
_________________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 31 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten: Bianca kocht een leren jasje in de winkel.

Slide 32 - Open vraag

Maak een zin met een voorzetsel

Slide 33 - Open vraag

1.Welk onderdeel ken ik al?
2. Het onderdeel dat ik ga oefenen is...

Slide 34 - Open vraag