Blok 2 Nederlandse landschappen

Thema 4 Mens en natuur
Blok 2 Nederlandse landschappen
Tekst
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Mens en natuur
Blok 2 Nederlandse landschappen
Tekst

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk nakijken
3a,7, 9, 11.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Les 1                                        doelen
• uitleggen hoe landijs ontstaat.
• uitleggen waardoor de zeespiegel daalt tijdens een ijstijd.
• uitleggen waarom er op de Veluwe heuvels liggen.
• uitleggen hoe het veengebied in West-Nederland is ontstaan.
• uitleggen waarom er lang geen mensen in het veengebied woonden.
• beschrijven waar mensen woonden toen er nog geen dijken waren.
• uitleggen wat een terp is.



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een spons van veen
Na de ijstijd: warmer-> ijs smelt ->zeespiegel stijgt
West-Nederland duinen, want eb en vloed en golven voeren zand aan. De wind vormt duinen
Achter de duinen: erg nat, omdat rivieren overstroomden -> moerassen. 
Dode planten rotten niet goed in het nat -> steeds meer plantenresten. 
Laag met dode plantenresten = veen. Veen houdt water vast. 
Veenlaag werd steeds dikker -> steeg tot boven de zeespiegel.  
Heel lang woonden erbijna geen mensen in dat veengebied, want grond was te zacht.

Slide 6 - Tekstslide

Een spons van veen
Na de ijstijd werd het warmer en het ijs smolt. Door het smeltwater steeg de zeespiegel. In West-Nederland ontstonden duinen doordat eb en vloed en de golven zand aanvoerden en de wind er duinen van vormde. Achter die duinen was het nat, omdat de rivieren vaak overstroomden. Er ontstonden moerassen. In die moerassen konden dode planten niet goed rotten, zodat er steeds meer plantenresten kwamen. Een laag met dode plantenresten heet veen. Veen houdt net als een spons water vast. De veenlaag werd steeds dikker en steeg tot boven de zeespiegel. Een groot deel van West-Nederland lag in de Middeleeuwen hoger dan nu. Er woonden heel lang bijna geen mensen in dat veengebied.

Hoog en droog
Heel lang woonden er geen mensen langs de kust en rivieren.
Er waren geen dijken, dus geen bescherming. 
Alleen op hoger gelegen plekken, zoals Limburg en zandgronden in het Zuiden en Oosten. 
Mensen in Groningen en Friesland gingen zelf heuvels (terpen of wierden) maken. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoog en droog
De eerste mensen in Nederland woonden op de hogere plekken. Dat was in Limburg en op de hogere zandgronden in het oosten en zuiden. In het lagere deel van Nederland was er heel lang geen bescherming tegen hoog water. De zee stroomde soms door gaten in de duinenrij. Dan overstroomde het land erachter. Er waren nog geen dijken langs de rivieren en bovendien veranderden de rivieren steeds van plaats. Wonen langs de kust en bij de rivieren was dus gevaarlijk.
De mensen zochten in Laag-Nederland daarom alleen de hoogste stukken land op. Aan de kust waren dat de duinen en langs de rivieren de hogere stroken land. Langs de kust in Groningen en Friesland bouwden de boeren en vissers zelf kleine heuvels. Deze heuvels heten terpen (of wierden). De mensen gingen op de terpen wonen, want daar waren zij veilig voor overstromingen. De terpen werden gemaakt van klei, mest en afval. Veel terpen liggen er nog steeds.

We lezen samen !



Middag-Humsterland           
                      Bladzijde 32 in leerwerkboek 4
                       Kleur de opgave. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 2
• uitleggen hoe de polders rond de Waddenzee zijn ontstaan.
• uitleggen hoe het veengebied in West-Nederland is ontstaan.
• uitleggen waarom er lang geen mensen in het veengebied woonden.
• uitleggen wat het verschil is tussen een polder en een droogmakerij.
• de onderdelen van een droogmakerij herkennen op een foto of in een schematische tekening.




Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

We lezen samen !



Sloten graven in veen     blz. 34
                     

Slide 11 - Tekstslide

Sloten graven in veen
Rond het jaar 1000 veranderde het klimaat in Nederland opnieuw. Het werd warmer en dat was goed voor de landbouw. Er was meer voedsel beschikbaar en daardoor groeide de bevolking. De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland wilden de veengebieden geschikt maken voor de landbouw. Dat heet ontginnen. Zij gingen op zoek naar mensen die in het veengebied boer wilden worden. Deze boeren kregen een smal, lang stuk land. Daarlangs mochten zij sloten graven om water weg te laten lopen. Doordat het veen dan opdroogde, kon je erop lopen. Er ontstonden zo lange akkers en weilanden. Sloten graven in het veen was zwaar werk. Als beloning voor het werk werden de boeren eigenaar van het land. Dat werd vastgelegd in een contract. Zo’n contract heette een cope.
Het opdrogende veen had ook een nadeel. Omdat er lucht in de grond kwam, gingen plantenresten verrotten, waardoor het land daalde. Rond 1400 ontstond er een probleem. Het land lag nu even hoog als de zee. Het water stroomde daardoor niet meer vanzelf uit de sloten en rivieren naar de zee. Daarom ging men het water met windmolens naar zee pompen. Intussen daalde het land steeds verder. Daarom liggen veenpolders nu onder zeeniveau.
Sloten graven in veen
Rond het jaar 1000 veranderde het klimaat in Nederland opnieuw. Het werd warmer en dat was goed voor de landbouw. Er was meer voedsel beschikbaar en daardoor groeide de bevolking. De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland wilden de veengebieden geschikt maken voor de landbouw. Dat heet ontginnen. Zij gingen op zoek naar mensen die in het veengebied boer wilden worden. Deze boeren kregen een smal, lang stuk land. Daarlangs mochten zij sloten graven om water weg te laten lopen. Doordat het veen dan opdroogde, kon je erop lopen. Er ontstonden zo lange akkers en weilanden. Sloten graven in het veen was zwaar werk. Als beloning voor het werk werden de boeren eigenaar van het land. Dat werd vastgelegd in een contract. Zo’n contract heette een cope.
Het opdrogende veen had ook een nadeel. Omdat er lucht in de grond kwam, gingen plantenresten verrotten, waardoor het land daalde. Rond 1400 ontstond er een probleem. Het land lag nu even hoog als de zee. Het water stroomde daardoor niet meer vanzelf uit de sloten en rivieren naar de zee. Daarom ging men het water met windmolens naar zee pompen. Intussen daalde het land steeds verder. Daarom liggen veenpolders nu onder zeeniveau.

Maak de volgende 
opdrachten



13,14,15 en 20

Slide 12 - Tekstslide

Sloten graven in veen
Rond het jaar 1000 veranderde het klimaat in Nederland opnieuw. Het werd warmer en dat was goed voor de landbouw. Er was meer voedsel beschikbaar en daardoor groeide de bevolking. De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland wilden de veengebieden geschikt maken voor de landbouw. Dat heet ontginnen. Zij gingen op zoek naar mensen die in het veengebied boer wilden worden. Deze boeren kregen een smal, lang stuk land. Daarlangs mochten zij sloten graven om water weg te laten lopen. Doordat het veen dan opdroogde, kon je erop lopen. Er ontstonden zo lange akkers en weilanden. Sloten graven in het veen was zwaar werk. Als beloning voor het werk werden de boeren eigenaar van het land. Dat werd vastgelegd in een contract. Zo’n contract heette een cope.
Het opdrogende veen had ook een nadeel. Omdat er lucht in de grond kwam, gingen plantenresten verrotten, waardoor het land daalde. Rond 1400 ontstond er een probleem. Het land lag nu even hoog als de zee. Het water stroomde daardoor niet meer vanzelf uit de sloten en rivieren naar de zee. Daarom ging men het water met windmolens naar zee pompen. Intussen daalde het land steeds verder. Daarom liggen veenpolders nu onder zeeniveau.
Sloten graven in veen
Rond het jaar 1000 veranderde het klimaat in Nederland opnieuw. Het werd warmer en dat was goed voor de landbouw. Er was meer voedsel beschikbaar en daardoor groeide de bevolking. De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland wilden de veengebieden geschikt maken voor de landbouw. Dat heet ontginnen. Zij gingen op zoek naar mensen die in het veengebied boer wilden worden. Deze boeren kregen een smal, lang stuk land. Daarlangs mochten zij sloten graven om water weg te laten lopen. Doordat het veen dan opdroogde, kon je erop lopen. Er ontstonden zo lange akkers en weilanden. Sloten graven in het veen was zwaar werk. Als beloning voor het werk werden de boeren eigenaar van het land. Dat werd vastgelegd in een contract. Zo’n contract heette een cope.
Het opdrogende veen had ook een nadeel. Omdat er lucht in de grond kwam, gingen plantenresten verrotten, waardoor het land daalde. Rond 1400 ontstond er een probleem. Het land lag nu even hoog als de zee. Het water stroomde daardoor niet meer vanzelf uit de sloten en rivieren naar de zee. Daarom ging men het water met windmolens naar zee pompen. Intussen daalde het land steeds verder. Daarom liggen veenpolders nu onder zeeniveau.

Dammen en droogmakerijen
Doordat de Waddenzee en meren in Noord-Holland steeds groter werden, dreigde Nederland onder te lopen. Nederlanders bedachten verschillende oplossingen:
  1. Dammen in kleine rivieren. Amsterdam ontstond bij de dam in de Amstel.
  2. Grote meren inpolderen met droogmakerijen.
  3. Alsluitdijk. Zuiderzee werd IJsselmeer. 

Slide 13 - Tekstslide

Dammen en droogmakerijen
In het noorden van Nederland werd de Waddenzee steeds groter. Daardoor ontstond de Zuiderzee. En in Noord-Holland werden kleine meren door stormen steeds groter. Een groot deel van Nederland dreigde onder te lopen. Het land moest worden beschermd. Er werden verschillende oplossingen bedacht.
In kleine rivieren werden dammen aangelegd die het zeewater tegenhielden. Een bekend voorbeeld is de dam in de Amstel. Bij die dam ontstond onze hoofdstad Amsterdam.
In Noord-Holland lukte het in de zestiende en zeventiende eeuw om de grote meren droog te maken. Dat ging zo: langs de oever van het meer werd een ringdijk aangelegd. Aan de buitenkant van deze ringdijk werd een ringvaart gegraven. Windmolens pompten het water uit het meer in de ringvaart. Zo ontstond er een droogmakerij. Een droogmakerij is dus een polder die meters onder het zeeniveau ligt.
In 1930 werd de Afsluitdijk gebouwd: een lange dam tussen Noord-Holland en Friesland. De Zuiderzee was nu geen gevaar meer. Het water in de Zuiderzee werd zoet. Daarom heet het nu IJsselmeer. Ook in het IJsselmeer zijn grote droogmakerijen aangelegd.

Slide 14 - Video

Droogmakerijen (1532 - 1643)
Vanaf 1532 beginnen Nederlanders met het droogmalen van meren.
Rond zo'n meer wordt dan een ringdijk en ringvaart aangelegd.
Op de ringdijk zetten ze molens die het water uit het meer pompen.
De ringvaart loopt vol en op het drooggelegde land kunnen mensen leven.
In 1643 zijn alle grote meren (Schermer, Wormer, Beemster, Purmer) drooggelegd.
Ook zijn er al grote stukken zee (Zijpe en Wieringerwaard) ingepolderd.

Slide 15 - Tekstslide

Tegenwoordig worden de droogmakerijen drooggehouden met een gemaal. Dat is een grote pomp die werkt op diesel of elektriciteit.

We lezen samen !



Het Normaal Amsterdams Peil (NAP)           
                      Bladzijde 39 in leerwerkboek 4

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  Huiswerk bij dit blok
M: Mens en natuur blok 2 Nederlandse landschappen


m. online opdr.  2, 3, 4, 5, 6, 8, 11, 12, 13, 16,

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies