Periode 2 Les 4

Welkom bij Nederlands!
6 december 2018
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
6 december 2018

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Doelen van de les
  • Uitleg Spelling 1.1 + 1.2
  • Aan de slag
  • Volgende les
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les
  • Aan het einde van de les kun je de verschillende vormen van het werkwoord herkennen.

  • Aan het einde van de les kun je zelfstandignaamwoorden, lidwoorden en (stoffelijke) bijvoeglijk naamwoorden herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden
  • Doe-woorden --> Doen of overkomen
  • Soms niet zo duidelijk (zijn, moeten, worden).
  • Verschillende vormen:
    Persoonsvorm
    Infinitief
    Voltooid deelwoord
    Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • Werkwoordsvorm die je van tijd kunt veranderen. 
  • Iedere zin heeft één of meer persoonsvormen, soms ook gesplitst (opbellen)
  • Voorbeeld:
    Het salaris wordt later uitbetaald.
    Waarom konden jullie niet afspreken.
  • Let op vraagzin helpt niet altijd met vinden!
  • Tijdsproef of getalsproef.

Slide 5 - Tekstslide

Infinitief
  • Het hele werkwoord (woordenboeksvorm)
  • Voorbeeld:
    Rachelle wil vanavond sporten.
    Jasper gaat op 12 uur lunchen.

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
  • Geeft aan dat iets eerder is gebeurd. 
  • Vaak een vorm van hebben, zijn of worden.
  • Voorbeeld:
    Heeft Kay een taxi gebeld?
    Yara en Tom zijn ook uitgenodigd voor het feest.
    Het bedrag wordt zo snel mogelijk naar je rekening overgemaakt.
    Fatma heeft een DTP-cursus gevolgd.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord
  • Geeft aan dat iets gelijk met iets anders gebeurd.
  • Voorbeeld:
    Siska houdt haar presentaties altijd het liefst staand

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZN)
  • Er kan bijna altijd een lidwoord voor. --> De studenten, het feest, een gesprek.
  • Je kunt ze vaak in meervoud zetten. --> Een gesprek, twee gesprekken.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken. --> De tafel, het tafeltje.
  • Let op! Ook namen!

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoorden (LW)
  • 3 lidwoorden
  • De, het een
  • De = bepaald mannelijk of vrouwelijk
  • Het = bepaald onzijdig
  • Een = onbepaald

Slide 10 - Tekstslide

De
  • Woorden voor personen, bergen of rivieren
  • Woorden in meervoud
  • Woorden voor vruchten of bomen
  • Letters en cijfers

Slide 11 - Tekstslide

Het
  • Verkleinwoorden
  • Woorden die eindigen o -isme, -ment, -sel en -um
  • Woorden met twee of meer lettergrepen die beginnnen met be-, ge-, ver- en ont- 
  • Namen van talen, metalen en windrichtingen

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
  • Geeft extra informatie over een ZN. 
  • Soms meerdere BN voor de ZN --> komma
  • Soms ook achter de ZN --> Mijn begeleider is erg behulpzaam.
  • Strappen van vergelijking. 
  • Ook deelwoorden als BN --> het gebroken glas.

Slide 13 - Tekstslide

Stoffelijke BN (STOF BN)
  • Zegt iets over het materiaal.
  • Een zilveren ring, een canvas tas

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Maak de opdrachten op bladzijde 140-144 van het boek 
  • Maak de extra oefenopdrahten online!
  • Nu Nederlands Online!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide