Klas 4 KB Reading and Listening and Vocabulary

Welcome klas 4KBB
We are going to practice listening and reading skills 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome klas 4KBB
We are going to practice listening and reading skills 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Listening
Lees eerst de vragen. Luister dan naar fragment 1.

Vraag 1: Waar moet je goed op letten als je een huis voor wormen maakt?
A
dat alle zijkanten doorzichtig zijn.
B
Dat je gaten in de bodem maakt
C
dat je er genoeg kranten in stopt.

Slide 3 - Quizvraag

Vraag 2:

Wat kun je volgens meneer Jones beter niet aan wormen geven?
A
eierschalen
B
theezakjes
C
vlees en vis

Slide 4 - Quizvraag

Listening
Lees eerst de vragen. Luister dan naar fragment 2.

Vraag 3:
Wat zegt de interviewer over tieners met overgewicht?
A
In de jaren '70 had bijna 15% van de jongeren overgewicht.
B
met overgewicht heb je ruim drie keer meer kans op diabetes.
C
sommige jongeren verliezen slechts tien calorieën per minuut.

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 4:
Waar worden tieners tijdens Camp ABC tot aangemoedigd?
A
om allerlei gegevens over zichzelf bij te houden
B
om iets te eten als ze zich rot voelen
C
om tijdens het kamp een speciaal dieet te volgen.

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 5:
Waarom worden er volgens David kooklessen aan tieners gegeven?
A
Zo komen ze erachter dat koken leuk en gemakkelijk is.
B
Zo kunnen ze vervolgens hun eigen recepten verzinnen.
C
Zo leren ze een balans tussen junkfood en zelfgemaakt eten.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Welke van de drie is het juiste woord in zin 1 van bovenstaande tekst?
A
charity
B
flower
C
guy

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de drie is het juiste woord in zin 2 van bovenstaande tekst?
A
according to
B
talk about
C
thinking of

Slide 10 - Quizvraag

Welke van de drie is het juiste woord in zin 3 van bovenstaande tekst?
A
bully
B
sell
C
work out

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het juiste woord in zin 4 van bovenstaande tekst?
A
after
B
earlier
C
sooner

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het juiste woord in zin 5 van bovenstaande tekst?
A
increase
B
mix
C
ruin

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het juiste woord in zin 6 van bovenstaande tekst?
A
collect
B
keep
C
mention

Slide 14 - Quizvraag

Lees eerst bovenstaande tekst.

Slide 15 - Tekstslide

Kies uit A, B of C de juiste vertaling in het Engels van het woord:

Klagen
A
care
B
celebrate
C
complain

Slide 16 - Quizvraag

Kies uit A, B of C de juiste vertaling in het Engels van het woord:

misselijk
A
sad
B
sick
C
surprised

Slide 17 - Quizvraag

Kies uit A, B of C de juiste vertaling in het Engels van het woord:

besparen
A
give
B
loan
C
save

Slide 18 - Quizvraag

Kies uit A, B of C de juiste vertaling in het Engels van het woord:

ontwijken
A
avoid
B
change
C
prefer

Slide 19 - Quizvraag

Kies uit A, B of C de juiste vertaling in het Engels van het woord:

ziekte
A
aftershock
B
disease
C
issue

Slide 20 - Quizvraag

Kies uit A, B of C de juiste vertaling in het Engels van het woord:

op tijd
A
in time
B
safely
C
too early

Slide 21 - Quizvraag

Vocabulary extra-easily confused words
Twijfel je ook wel eens of je LAY of LIE moet zeggen? Of FUN of FUNNY? Je bent niet de enige! 
In het Engels lijken sommige woorden erg op elkaar maar je gebruikt ze verschillend. Leer deze woorden te onderscheiden en voorkom zo veelvoorkomende taalfoutjes. 

Lees de zinnen. Kies steeds het juiste woord. 

Slide 22 - Tekstslide

That is a very fast/quick train.
A
fast
B
quick

Slide 23 - Quizvraag

You will learn/teach a language faster by speaking it.
A
learn
B
teach

Slide 24 - Quizvraag

I will give your essay a fast/quick look.
A
fast
B
quick

Slide 25 - Quizvraag

The joke he told us was fun/funny and we laughed a lot.
A
fun
B
funny

Slide 26 - Quizvraag

He learns/teaches us English twice a week.
A
learns
B
teaches

Slide 27 - Quizvraag

He is almost two metres high/tall
A
high
B
tall

Slide 28 - Quizvraag

If you're dizzy, you should lay/lie down on the sofa.
A
lay
B
lie

Slide 29 - Quizvraag

The mountain we climbed was high/tall we couldn't see the top.
A
high
B
tall

Slide 30 - Quizvraag

Do you see that small home/house over there? I used to live there.
A
home
B
house

Slide 31 - Quizvraag

I'm tired. I'm going home/house early tonight.
A
home
B
house

Slide 32 - Quizvraag

I went snowboarding last week. It was a lot of fun/funny.
A
fun
B
funny

Slide 33 - Quizvraag

You can lay/lie down your things over there on the table
A
lay
B
lie

Slide 34 - Quizvraag

Assignment
You're given 2 texts.
Read both 2 texts
Schrijf in de volgende slide de Engelse zin van de tekst op, waarin volgens jouw het antwoord staat dat gegeven is. 

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit waarom het antwoord C en C is.

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit waarom het antwoord E is.

Slide 39 - Open vraag

Slide 40 - Tekstslide