7. Benoem de bijwoordelijke bepaling
Ik |heb |mijn tante| vandaag |een cadeautje |gegeven.
- Geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, hoe, waarom, waardoor, waarheen?
- Restwoorden, zoals: natuurlijk, zeker, absoluut, misschien
Wanneer heb ik mijn tante een cadeautje gegeven? -> VANDAAG