Paragraaf 5.5



5.5 Het rode spook waart door Europa
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les



5.5 Het rode spook waart door Europa

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij doen?
Instructie 5.6
Bronnenopdracht
Bespreken SO
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 5.5 Het rode spook waart door Europa
Deelvraag: Welke belangengroepen ontstonden om de positie van de arbeiders te verbeteren en de belangen van de fabrikanten te verdedigen?


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Arbeiders staan buitenspel
  • Vanaf de Verlichting: vrijheid, gelijkheid en broederschap.
  • Maar in de industriesteden was daar niks van te merken. Iedereen was arm en probeerde te overleven.
  • Sociale kwestie: bewustwording van het feit dat er in de eerste fase van de Industriële Revolutie een groot verschil tussen de verschillende sociale groepen was ontstaan (rijk-arm) die dringend om een oplossing vroeg.

Slide 7 - Tekstslide

Dit is Adam Smith. Hij leefde van 1723 tot 1790. Hij was een liberale denker. Hij vond dat mensen zoveel mogelijk vrij gelaten moesten worden.
Volgens Adam Smith was de mens een beetje een egoist, maar dat vond hij niet erg. Egoisme zorgde er volgens hem juist voor dat mensen konden overleven.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Het liberalisme
  • Adam Smith: de mens kan overleven, omdat hij aan zichzelf denkt. De overheid moet zich zo min mogelijk bezighouden met de individuele burger. Vrijheid staat centraal.
  • Liberalen wilden dus niet meewerken aan het oplossen van de sociale kwestie!

Slide 10 - Tekstslide

Het socialisme
Adam Smith vertrouwde op de markt van vraag en aanbod,
maar is dat eerlijk voor de arbeiders in de fabrieken?
Nee, vond Karl Marx.
Hij wilde dat arbeiders meer over de winst mochten zeggen.
Sterker, de arbeiders moesten de baas zijn in de samenleving!
Daarover schreef hij 'Das Kapital'

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Dit is Karl Marx. Hij kwam op voor de situatie van de arbeiders en wilde gelijkheid. Hij vond dat de fabrieken nooit in handen mochten zijn van één of een paar personen. Alles moest eerlijk gedeeld worden.
De aanhangers van Marx verdeelden zich in twee groepen. De communisten wilden een opstand (revolutie) waarna het kapitaal (het geld, de fabrieken) in handen zouden zijn van de staat. Iedereen zou het zelfde inkomen krijgen. De sociaaldemocraten (socialisten) wilden dat de overheid met wetten zou komen die uitbuiting tegen zouden gaan.

Slide 13 - Tekstslide

Bourgeoisie tegenover proletariaat
  • Karl Marx: in de geschiedenis vindt er een strijd plaats tussen twee klassen (de rijken en de armen). Er moest volgens hem een revolutie plaatsvinden om deze strijd op te lossen.
  • In de praktijk ontstonden er twee groepen:
    1. communisten: zij geloofden dat een gewelddadige revolutie noodzakelijk was
    2. sociaaldemocraten: zij wilden de situatie van de arbeiders verbeteren door de wetgeving

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

theorie van Marx: 
1. Concentratie- en cumulatiefase: het aantal leden van de bourgeoisie zou kleiner worden, maar hun rijkdom zou toenemen.
2. Verelendung: de leef- en werkomstandigheden van het proletariaat zouden steeds ellendiger worden.
3. Revolutie: het proletariaat zou (massaal en spontaan) in opstand komen en een einde maken aan de onderdrukking door de bourgeoisie.
4. Dictatuur van het proletariaat: een overgangsfase waarin het proletariaat leert om op basis van gelijkheid gezamenlijk de macht uit te oefenen en de productiemiddelen te beheren.
5. Communistische heilstaat: het eindpunt van de geschiedenis waarin iedereen gelijk en tevreden is en zich uit vrije wil optimaal inzet voor het algemeen welzijn van de gehele bevolking.

 

Slide 16 - Tekstslide

Dit is Adam Smith.  Hij was een liberale denker. Hij vond dat mensen zoveel mogelijk vrij gelaten moesten worden.
Volgens Adam Smith was de mens een beetje een egoïst, maar dat vond hij niet erg. Egoïsme zorgde er volgens hem juist voor dat mensen konden overleven.

Slide 17 - Tekstslide

Het liberalisme
  • Adam Smith: de mens kan overleven, omdat hij aan zichzelf denkt. De overheid moet zich zo min mogelijk bezighouden met de individuele burger. Vrijheid staat centraal.
  • Liberalen dachten dus vooral aan de fabriekseigenaren en andere ondernemers

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Dit is Karl Marx. Hij kwam op voor de situatie van de arbeiders en wilde gelijkheid. Hij vond dat de fabrieken nooit in handen mochten zijn van één of een paar personen. Alles moest eerlijk gedeeld worden.
De aanhangers van Marx waren enerzijds communisten zij wilden via een revolutie dat het kapitaal (het geld, de fabrieken) in handen zouden zijn van de staat.  Anderzijds waren er de sociaaldemocraten (socialisten)die  wilden dat de overheid met wetten zou komen tegen uitbuiting

Slide 20 - Tekstslide

Bourgeoisie tegenover proletariaat
  • Karl Marx: in de geschiedenis vindt er een strijd plaats tussen twee klassen (de rijken en de armen). Er moest volgens hem een revolutie plaatsvinden om deze strijd op te lossen.
  • In de praktijk ontstonden er twee groepen:
    1. communisten: zij geloofden dat een gewelddadige revolutie noodzakelijk was
    2. sociaaldemocraten: zij wilden de situatie van de arbeiders verbeteren d.m.v. de wetgeving (parlement)

Slide 21 - Tekstslide

Par 5.5 Het rode spook waart door Europa
Deelvraag: Welke belangengroepen ontstonden om de positie van de arbeiders te verbeteren en de belangen van de fabrikanten te verdedigen?

Slide 22 - Tekstslide

Arbeiders staan buitenspel
  • Vanaf de Verlichting: vrijheid, gelijkheid en broederschap.
  • Maar in de industriesteden was daar niks van te merken. Iedereen was arm en probeerde te overleven.
  • Sociale kwestie: oplossing proberen te vinden voor het grote verschil tussen arm en rijk

Slide 23 - Tekstslide

Wat vond Richard Arkwright uit?
A
Het waterframe
B
Een stoommachine
C
Een zaaimachine
D
De spinning Jenny

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn enclosures?
A
Gevangenissen van de Franse koning
B
Grote samengevoegde stukken landbouwgrond
C
Dammen in de rivieren
D
Omheinde gebieden voor het vee

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van de revoluties?
A
agrarische-industriële-demografische
B
demografisch-agrarisch-industriële
C
industriële-agrarische-demografische
D
agrarische-demografische-industriële

Slide 26 - Quizvraag

Welke omschrijving past bij demografische revolutie ?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei
C
Grote hoeveelheid mensen gaat verhuizen
D
Meer mensen doen aan landbouw

Slide 27 - Quizvraag

Welke uitvinding past bij James Watt?
A
Hij vond de stoommachine uit
B
Hij vond de spinning Jenny uit
C
Hij vond de schietspoel uit
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 28 - Quizvraag

Wat was het nadeel van de schietspoel?
A
Je kon het niet gebruiken als er geen water was
B
Je kon er geen gebruik van maken bij huisnijverheid
C
Het weven ging veel sneller dan het spinnen
D
Er waren in het begin nog veel storingen

Slide 29 - Quizvraag

Wat wilden de fabrieksbazen?
A
De arbeiders slecht behandelen
B
De loonkosten zo laag mogelijk houden
C
De arbeiders het naar hun zin maken
D
Het beste voor zowel zichzelf als de arbeiders

Slide 30 - Quizvraag

Waarom bespaarde fabrikanten op loon ?
A
Ze vonden dat de arbeiders niet meer geld nodig hadden
B
Omdat ze het geld simpelweg niet hadden.
C
Op andere zaken (machines, grondstoffen) viel niet af te dingen.
D
Dit stond in de Bijbel.

Slide 31 - Quizvraag

Waarom voerden de fabrieksbazen nachtarbeid in?
A
's Nachts stroomden de rivieren harder
B
Om de arbeiders te straffen
C
Omdat het slecht voor de machines was als ze 's nachts stil stonden
D
Een fabriek die 24 uur per dag produceerde leverde meer op

Slide 32 - Quizvraag

Wat kon je zeggen over de huizen in een industriestad?
A
Ze waren klein, maar wel netjes
B
Er werd goed nagedacht over de uitbreiding van de stad
C
Het was vies en rommelig
D
Er waren geen huizen

Slide 33 - Quizvraag

'Politieke stroming die zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers wil'. Dit is het...
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Communisme

Slide 34 - Quizvraag

Welke beschrijving past het best bij de Sociale Kwestie?
A
Het verschil tussen arm en rijk
B
Hoe om te gaan met mensen die in de kolonies wonen
C
De slechte woonomstandigheden van de arbeiders

Slide 35 - Quizvraag

Proletariaat is een ander woord voor...
A
Rijke fabrieksbezitters
B
Arme arbeiders
C
Protestanten

Slide 36 - Quizvraag

De bourgeoisie is te vergelijken met...
A
Combinatie van boeren en arbeiders
B
Combinatie van adel en rijke burgers
C
Combinatie van adel en geestelijkheid
D
Combinatie van burgers en geestelijkheid

Slide 37 - Quizvraag

Wat voorspelde Karl Marx?
A
De arme burgers zouden in opstand komen
B
De koning zou onthoofd worden
C
De burgers moesten aandelen kunnen kopen
D
De uitvinding van de computer

Slide 38 - Quizvraag

Welk motief
A
De arbeiders slecht behandelen
B
De loonkosten zo laag mogelijk houden
C
De arbeiders het naar hun zin maken
D
Het beste voor zowel zichzelf als de arbeiders

Slide 39 - Quizvraag

Waarom wilden de fabrikanten op loon besparen?
A
Ze vonden dat de arbeiders niet meer geld nodig hadden
B
Omdat ze het geld simpelweg niet hadden.
C
Op andere zaken (machines, grondstoffen) viel niet te bezuinigen
D
Dit stond in de Bijbel.

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de reden dat fabrieken 24/7 open bleven?
A
's Nachts stroomden de rivieren harder
B
Om de arbeiders te straffen
C
Omdat het slecht voor de machines was als ze 's nachts stil stonden
D
Een fabriek die 24 uur per dag produceerde leverde meer op

Slide 41 - Quizvraag

Welke beschrijving is juist over de huizen in een industriestad?
A
Ze waren klein, maar wel netjes
B
Er werd goed nagedacht over de uitbreiding van de stad
C
Het was vies en rommelig
D
Er waren geen huizen

Slide 42 - Quizvraag

Kolonialisme is hetzelfde als imperialisme
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quizvraag

Welke economische motieven waren er voor het modern imperialisme?
A
grondstoffen en afzetmarkten
B
arbeidskrachten en grondstoffen
C
slaven en afzetmarkten
D
grondstoffen en eindprodukten

Slide 44 - Quizvraag

1. "Het modern imperialisme kwam opgang door de industrialisatie in Europa"
2. "Modern imperialisme en het beschavingsoffensief gingen hand in hand"
A
alleen uitspraak 1 klopt
B
alleen uitspraak 2 klopt
C
geen van de uitspraken kloppen
D
beide uitspraken kloppen

Slide 45 - Quizvraag

'Politieke stroming die zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers wil'. Dit is het...
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Denken uit de Verlichting
D
Flexrooster

Slide 46 - Quizvraag

Proletariaat is een ander woord voor...
A
Rijke fabrieksbezitters
B
Arme arbeiders

Slide 47 - Quizvraag

De bourgeoisie is te vergelijken met...
A
Combinatie van boeren en arbeiders
B
Combinatie van adel en rijke burgers
C
Combinatie van adel en geestelijkheid
D
Combinatie van burgers en geestelijkheid

Slide 48 - Quizvraag

Wat voorspelde Karl Marx?
A
De Eerste Wereldoorlog
B
De koning zou onthoofd worden
C
Fabrieksbazen blijven rijk
D
Arbeiders komen in opstand

Slide 49 - Quizvraag

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 50 - Quizvraag

Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector

Slide 51 - Quizvraag

Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1740, sneller weven?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het weefgetouw

Slide 52 - Quizvraag

Met welke bedoeling is deze ansichtkaart waarschijnlijk gemaakt?
A
De directie was trots op de fotografische techniek.
B
De directie was trots op de moderne fabriek.
C
De directie wilde protesteren tegen de onveilige werksituatie.

Slide 53 - Quizvraag