Inflatie, deflatie en koopkracht

Hallo allemaal
Met de komende dia's loop je zelf op eigen tempo over de lesstof heen. Bekijk de filmpjes, lees de stukjes tekst goed en maak de opdrachten. Succes!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal
Met de komende dia's loop je zelf op eigen tempo over de lesstof heen. Bekijk de filmpjes, lees de stukjes tekst goed en maak de opdrachten. Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Inflatie en deflatie: begrippen en uitleg

Slide 3 - Tekstslide

Wij hebben twee soorten van inflatie geleerd. Welke twee zijn dit?

Slide 4 - Open vraag

De overheid besluit de minimumlonen (het minimale loon wat werknemers moeten verdienen) te verhogen. Hierdoor moeten bedrijven hun personeel meer loon uit betalen.
Welke soort van inflatie kan hierdoor optreden?
A
bestedingsinflatie
B
kosteninflatie

Slide 5 - Quizvraag

Bij inflatie stijgt dus het algemeen prijspeil in een land. Dezelfde producten kosten meer geld. Geld wordt dus minder waard. Wat is hiervan een gevolg?

Slide 6 - Open vraag

In een bepaald jaar komen er opeens veel meer consumenten in een land. De bedrijven kunnen niet aan de vraag van deze consumenten voldoen. Zij hebben simpel weg niet genoeg producten. De bedrijven stellen hun verkoopprijzen bij en laten deze stijgen in de hoop dat de vraag naar producten nu minder wordt.

Vraag: Van welke soort inflatie is hier sprake?
A
bestedingsinflatie
B
kosteninflatie

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

bereken wat er op de plek
van het vraagteken moet staan.
Jaar
Uurloon
Indexcijfer
2015
€12
100
2016
€14
?

Slide 9 - Open vraag

We hebben het ook over indexcijfers gehad. Wat waren indexcijfers ook al weer? Lees de tekst hieronder. Weet je niet meer hoe je indexcijfers berekent? Bekijk dan het filmpje op de volgende dia. 

Slide 10 - Tekstslide

Bereken wat er op de plek
van het vraagteken moet staan.
jaar
prijs
indexcijfer
2012
€12
100
2013
€14
117
2014
?
123

Slide 11 - Open vraag

De rente van banken (bij sparen en lenen) heeft invloed op de inflatie of deflatie. Kies het nummer met de juiste antwoorden.

Bij een hoge rente, lenen/sparen mensen meer.
Dit betekent dat er meer/minder wordt uitgegeven.
Om dit te veranderen zullen bedrijven hun prijzen laten stijgen/dalen.
Dit kan leiden tot inflatie/deflatie
A
sparen, meer, dalen, deflatie
B
sparen, minder, stijgen, inflatie
C
sparen, minder, dalen, inflatie
D
sparen, minder, dalen, deflatie

Slide 12 - Quizvraag

Kies weer de letter met de juiste antwoorden.

Bij een lage rente, lenen/sparen mensen meer.
Of te wel; mensen en bedrijven geven meer/minder geld uit.
Dit kan leiden tot kosteninflatie/ bestedingsinflatie.

A
lenen, minder, kosteninflatie
B
lenen, meer, bestedingsinflatie
C
lenen, meer, kosteninflatie
D
lenen, minder, bestedingsinflatie

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

Bij inflatie stijgt/daalt de koopkracht.
Bij deflatie stijgt/daalt de koopkracht
A
daalt, daalt
B
daalt, stijgt
C
stijgt, daalt
D
daalt, daalt

Slide 14 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig aan deze onderdelen (inflatie, deflatie, koopkracht e.d.) ?

Slide 15 - Open vraag

Het onderdeel van 'inflatie, deflatie en koopkracht' is nu klaar. Nu kan jij alvast beginnen met het onderwerp 'reclame'. De volgende dia's laten zien hoe.  We beginnen met een woordweb en een filmpje.

Slide 16 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij het woord 'reclame'?

Slide 17 - Woordweb

Slide 18 - Video

Wat is het doel van reclame?

Slide 19 - Open vraag

Welke reclame vind jij goed en waarom?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Welke twee soorten reclame zijn er?

Slide 22 - Open vraag

Welke soort reclame zie je hier?
A
Commerciële reclame
B
Ideeële reclame

Slide 23 - Quizvraag

Vaker zo'n LessonUp les?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag