Nederlands grammatica Tandij_mbo4

Nederlands grammatica Tandij_mbo4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Nederlands grammatica Tandij_mbo4

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je? Type ze in

Slide 2 - Open vraag

Type deze vijf woordsoorten onder over:
1. het lidwoord
2. het aanwijzend voornaamwoord
3. het zelfstandig naamwoord
4. het bijvoeglijk naamwoord
5. het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Slide 3 - Open vraag

Type de volgende vijf woordsoorten over:
6. het persoonlijk voornaamwoord
7. het bezittelijk voornaamwoord
8. het voorzetsel
9. het voegwoord
10. het werkwoord

Slide 4 - Open vraag

Welke woordsoorten ken je nu? Type ze in.

Slide 5 - Open vraag

Hieronder vind je tien woordsoorten. Welke vind je lastig te onthouden? Type hieronder in.
1. het lidwoord 6.het persoonlijk voornaamwoord
2. het aanwijzend voornaamwoord 7. het bezittelijk voornaamwoord
3. het zelfstandig naamwoord 8. het voorzetsel
4. het bijvoeglijk naamwoord 9. het voegwoord
5. het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 10. het werkwoord

Slide 6 - Open vraag

Hoe ga je jezelf trainen om deze woordsoort te onthouden?

Slide 7 - Open vraag

1.3 gaat over 'enkelvoudige en samengestelde zinnen'. Geef een voorbeeld van een enkelvoudige zin (type in ;)

Slide 8 - Open vraag

Een enkelvoudige zin is een (1) enkele zin. Je ziet geen komma of voegwoord, en de zin heeft maar een (1) persoonsvorm. Type nogmaals een enkelvoudige zin.

Slide 9 - Open vraag

Welke zinnen zijn enkelvoudig?
A
Hij had haast.
B
Zijn broertje schoot niet op met tanden poetsen.
C
Als hij later zelf kinderen heeft, gaat hij strenger zijn.
D
Dat getreuzel komt doordat zijn moeder altijd overal een grapje van maakt.

Slide 10 - Quizvraag

'Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin.' Schrijf deze zin over.

Slide 11 - Open vraag

'Een bijzin kan niet zonder een hoofdzin'. Schrijf deze zin over.

Slide 12 - Open vraag

Een hoofdzin herken je aan een nevenschikkend voegwoord: en maar want of dus.
Schrijf hieronder de nevenschikkende voegwoorden.

Slide 13 - Open vraag

Welke zinnen zijn samengesteld?
A
Hij had haast.
B
Zijn broertje schoot niet op met tanden poetsen.
C
Als hij later zelf kinderen heeft, gaat hij strenger zijn.
D
Dat getreuzel komt doordat zijn moeder altijd overal een grapje van maakt.

Slide 14 - Quizvraag

Een samengestelde zin herken je aan ... (kies een of meerdere antwoorden)
A
een komma
B
een nevenschikkend voegwoord (met een komma ervoor!)
C
een onderschikkend voegwoord
D
meerdere persoonsvormen

Slide 15 - Quizvraag

Een samengestelde zin (hoofdzin + hoofdzin) ziet er zo uit: 'De wasmachine doet het wel, maar hij maakt een hoop herrie.' Hoe weet je dat dit twee hoofdzinnen zijn?

Slide 16 - Open vraag

Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen. Schrijf nogmaals de nevenschikkende voegwoorden op.

Slide 17 - Open vraag

Wat ga je doen om de nevenschikkende voegwoorden te onthouden?

Slide 18 - Open vraag