In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 1 video.
- onderschikkende voegwoorden:
deze verbinden een hoofdzin en bijzin.
Kenmerken hoofdzin:
- O en PV staan naast elkaar.
- PV staat op plek 1 of 2 in de zin.
- Elke samengestelde zin heeft een HZ.
- Een samengestelde zin kan 2 hoofdzinnen hebben.
Kenmerken bijzin:
- O en PV staan niet naast elkaar/je kunt het woordje 'niet' ertussen zetten.
- PV staat op de laatste of een na laatste plek in de zin.
- Niet elke samengestelde zin heeft een BZ.
- BZ kan vooraan of achteraan staan.
Zo herken je hoofd- en bijzinnen:
1. Maak de zin vragend; dan vind je de PV van de hoofdzin.
2. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's.
3. Zoek van de zinnen alle PV's en OW's.
4. Probeer of je tussen de PV en O het woord 'niet' kunt invoegen.
- Dat lukt niet: hoofdzin.
- Dat lukt wel: bijzin.
Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:
1. {hoofdzin} + {hoofdzin}
Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.
2. {hoofdzin} + (bijzin)
Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.
3. (bijzin)+ {hoofdzin}
Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.