grammatica: onderwerp en persoonsvorm

Grammatica - §3 Onderwerp
Nederlands
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - §3 Onderwerp
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

           Lesdoel 
                                Je weet hoe je de persoonsvorm en het                              onderwerp in een zin kunt vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
geen idee

Slide 4 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is een zinsdeel?
A
Het groepje woorden in een zin dat bij elkaar hoort
B
een voltooid deelwoord
C
altijd een werkwoord dat alleen staat
D
een woord

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm vind je door:
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn schoentje zetten. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De Hoofdpiet gaat fietsen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Marianne weet wat de persoonsvorm is.
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe kan je ook alweer de persoonsvorm vinden?
A
Hoe
B
kan
C
persoonsvorm
D
vinden

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Elke goede zin heeft een persoonsvorm/persoonsvormen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Je leert het onderwerp in een zin vinden.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen - onderwerp
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Belangrijk om te weten bij het onderwerp: In een zin in gebiedende wijs staat geen onderwerp. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + persoonsvorm?
C
Wie of wat + onderwerp + persoonsvorm?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Gisteren werd het onderwerp goed uitgelegd door Caro.
A
Gisteren
B
het onderwerp
C
goed
D
Caro

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Mevrouw van Bommel legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw van Bommel
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.'
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin:
Ach, ga toch fietsen!
A
Ach
B
ga
C
fietsen
D
er zit geen onderwerp in deze zin

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin: Vorige week was die leuke jongen uit 1A jarig.
A
Vorige week
B
die leuke jongen
C
die leuke jongen uit 1A
D
die jongen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp en persoonsvorm


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag met...
je taak in Planning.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies