Zinsdelen

Wat gaan we doen?
  • Oefenen met zinsdelen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Oefenen met zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een zin?
A
Woorden op een rijtje
B
Een zin bestaat uit woorden die samen iets vertellen
C
Een zin vertelt je niks
D
Een zin maakt een verhaal

Slide 2 - Quizvraag

Kun je de woorden in de zin zomaar door elkaar husselen?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 4 - Quizvraag

timer
1:00
Probeer samen met je buur zo veel mogelijk nieuwe zinnen te maken van “De man
loopt op straat""

Slide 5 - Woordweb

Mogelijkheden
De man loopt op straat

Loopt de man op straat?
Op straat loopt de man.

Slide 6 - Tekstslide

timer
1:00
Probeer zoveel mogelijk nieuwe zinnen te maken van: De vrouw leest een boek

Slide 7 - Woordweb

Mogelijkheden
De vrouw leest een boek

Leest de vrouw een boek?
Een boek leest de vrouw.

Slide 8 - Tekstslide

Zinsdelen
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.

    Voorbeeld:
    Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Kijk welk deel voor de persoonsvorm kan.
Dit deel is dan een zinsdeel.

Voorbeeld: 
De timmerman | had | zijn gereedschap | laten | liggen.


Slide 10 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm en hoe kun je hem vinden?

Slide 11 - Woordweb

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.



Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv + wg | vorige week | een film | wg

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 13 - Tekstslide

Bouwplan
Een zinsdeel geeft antwoord op de vragen:
Wie?
Wat? 
Waar?
Wanneer?
Waarom/waarheen?

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld

Piet loopt in de morgen over de stoep naar school
Wie? Piet
Wat? loopt
Waar? over de stoep
Wanneer? in de morgen
Waarom/waarheen?  naar school

Slide 15 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Elke zin heeft een persoonsvorm.

Slide 16 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv) - WAT
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 17 - Tekstslide

Onderwerp - WIE


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Slide 18 - Tekstslide

Zinsdelen - onderwerp
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Belangrijk om te weten bij het onderwerp: In een zin in gebiedende wijs staat geen onderwerp. 

Slide 19 - Tekstslide

Verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.

Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Aan de slag met 
timer
10:00
Kahoot! Persoonsvorm en onderwerp.

1.3 test jezelf
1.5 opdrachten en test jezelf
1.7 opdrachten

Slide 21 - Tekstslide