Grammatica

Grammatica 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica 

Slide 1 - Tekstslide

Noem een lidwoord

Slide 2 - Woordweb

Noem een
zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Woordweb

Noem een werkwoord

Slide 4 - Woordweb

Bezittelijk voornaamwoord
Een woord dat aangeeft dat iets van jou of iemand is. 
Voorbeeld: mijn tas, jouw boek, uw potlood, zijn pen, haar gum, ons lokaal, onze school, jullie juf, hun broer, die stoel is van hen, je broek

Tip: als bezittelijk voornaamwoord schrijf je jouw ALTIJD met een een "w"

Maar: soms moet je goed kijken of het geen persoonlijk voornaamwoord is...... het lijkt op elkaar!

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Een woord dat naar een dier/mens/ding verwijst zonder die bij naam te noemen.
Voorbeeld: ik, je, jij, u, jou, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij, mij, me, hem, ons, haar, hen, hun.

Dus kijk goed naar de zin of het van iemand is of niet :-)

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
Je zus roept.
Je = is jouw zus, dus bezittelijk voornaamwoord

Ben je boos?
je = van niemand, dus persoonlijk voornaamwoord

Ons huis staat te koop.
Ons = ons huis, dus bezittelijk voornaamwoord

Roep je ons, als we gaan eten?
Ons = van niemand, het gaat om ons. Dus persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Ik geef de pet aan jou.
Jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb jouw tas gevonden.
jouw =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Dat boek lijkt jou wel mooi.
jou =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Waar is je fiets?
je =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Je bent op de fiets vandaag.
Je =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Loopt jullie hond daar?
Jullie =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Ben je boos?
je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Is je juf boos?
je =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Waar is onze voetbal?
onze =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Geef het eens terug aan ons!
ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Het verschil tussen jou en jouw

Tip: als bezittelijk voornaamwoord schrijf je jouw ALTIJD met een een "w"

Slide 18 - Tekstslide

Waar is .. fiets?
jou of jouw?

Slide 19 - Open vraag

Ik geef de fiets aan ..
jou of jouw?

Slide 20 - Open vraag

.. juf is cool.
Jouw of Jou?

Slide 21 - Open vraag

Is die tas van ..
jou of jouw?

Slide 22 - Open vraag

Voor .. heb ik een tekening gemaakt.
jou of jouw?

Slide 23 - Open vraag

Mag dat van ..?
jou of jouw

Slide 24 - Open vraag

.. tekening is mooi.
Jouw of Jou?

Slide 25 - Open vraag

En nu?


Klare Taal: ga naar blz 42. We nemen klassikaal de theorie door.
Daarna maak zelfstandig de oefeningen.
En wanneer we allemaal klaar zijn, 
kijken we samen na.

Slide 26 - Tekstslide