Enrico voorbereiding toets grammatica h3 en h4

Voorbereidingen toets grammatica h3 en h4
Wat moet je kunnen en kennen?
- je moet alle zinsdelen kunnen benoemen
- persoonlijk voornaamwoord
- hun/hen
- bezittelijk voornaamwoord
- woordsoorten benoemen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorbereidingen toets grammatica h3 en h4
Wat moet je kunnen en kennen?
- je moet alle zinsdelen kunnen benoemen
- persoonlijk voornaamwoord
- hun/hen
- bezittelijk voornaamwoord
- woordsoorten benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
Voor de zinsdelen heb ik al een aparte presentatie gemaakt.
Heb je blok 9, korte cursus zinsontleden, al gemaakt?

Slide 2 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
pers. vnw
Pers.vnw verwijzen naar een persoon, groep personen, voorwerpen of zaken.

Enkelvoud                               ik mij (me 
                                                      jij jou (je)
                                                      u u
                                                      hij hem
                                                      zij haar
                                                      het het
Meervoud
                                                      wij (we) ons
                                                      jullie jullie
                                                      u u
                                                     zij (ze) hun, hen, ze
Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp. lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Extra uitleg pers. vnw
Je kunt een pers.vnw vervangen door een naam van iemand.

Ga je met mij mee naar de speeltuin?    Gaat Marc met Rosa mee naar de speeltuin?

Vraag je dat aan ons?  Vraagt Marc dat aan Rosa en Ivo?

Ik parkeer voor ons huis.  Rosa parkeert altijd voor ons huis.

Oefenen met Learnbeat, maak opdracth 4.2 onderdeel C

Slide 4 - Tekstslide

Hun / hen
Hun gebruik je nooit als onderwerp of lijdend voorwerp in de zin.
Hun hebben dat niet gedaan.
Zij hebben dat niet gedaan.

Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel

Slide 5 - Tekstslide

Vul in hun of hen
Ik heb ? dat boek al gegeven.

Slide 6 - Open vraag

Vul in hun of hen
Die stank maakt ? misselijk.

Slide 7 - Open vraag

Vul in hun of hen
Je kunt ? ook vragen of ze op je feestje komen.

Slide 8 - Open vraag

Vul in hun of hen
k hoorde ? al op de trap schreeuwen.

Slide 9 - Open vraag

5 bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is.
Een bez.vnw kan ook zelfstandig voorkomen in de zin.

voorbeeld.
Zijn fiets is stuk. Daarom leent hij de mijne.

Oefenen in Learnbeat blok 4 4.2 onderdeel C

Slide 10 - Tekstslide

Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer erg schoon is.

Noem de bez.vnw

Slide 11 - Open vraag

Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken. En voor straf ook hun kamer.

Noem de bez.vnw

Slide 12 - Open vraag

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Noem de bez.vnw

Slide 13 - Open vraag

Op het schrift stonden de woorden 'uw huis is niet het uwe'.

Noem de bez.vnw

Slide 14 - Open vraag

Vanaf deze dia gaan we over naar de woordsoorten.
- Er is een verschil tussen zinsdelen en woordsoorten.
- Zinsdelen gaan over één woord of een aantal woorden, deze zinsdelen noem je pv, o, wwg, lv, mw, bwb.

- Bij de woordsoorten benoem je ieder woord. 
Je hebt dan een bijvoeglijk nw, lidwoord, pers.vnw, voorzetsel, werkwoord en zelfstandig naamwoord.

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
- Een bijv.nw zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

De rode auto.   rode zegt iets over auto. 
         bnw



Slide 16 - Tekstslide

Lidwoord
De 
Het
Een
't 
'n

Slide 17 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
Dit zijn "kast" woorden.

In, over, naast, bij, onder...... bij alles kun je "kast" zetten.

MAARRR  ook vakantie.

Tijdens de vakantie...
   vz
Sinds de vakantie....
     vz

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord kun je vervoegen.
Je maakt er dan een ik-vorm en/of wij-vorm.

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Onder een znw vallen:
- dingen    (computer, tafels, stoelen, map, boek)
- planten (eik, palmboom, waterlelie)
- dieren (panter, kat, hond, zeeleeuw)
- eigennamen (Bart, Babet, Jeroen, Amsterdam, Hoogeveen)
- begrippen (liefde, lucht, vriendschap, vrede)
- mensen (bakker, tandarts, docent
Je kunt voor een znw een lidwoord zetten.

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen met woordsoorten
Maak in Learnbeat 4.2 A en B

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link