Wat moet je kennen en kunnen voor de toets grammatica h3 en h4
1 je moet de zinsdelen kunnen benoemen in de zin
2 je moet een zin van bedrijvend naar lijdend kunnen zetten en andersom
3je weet wat een enkelvoudige en samengestelde zin is, je moet ze kunnen herkennen
4 je weet wat een hoofd- en bijzin is, je moet ze kunnen herkennen
5 je weet wat een bezittelijk vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
6 je weet wat een vragend vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
7 je weet wat een betrekkelijk vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
8 je weet wat een bijvoeglijk nw is, een lidwoord, een persoonlijk vnw, een voorzetsel, een werkwoord en een zelfstandig nw.
Deze moet je kunnen herkennen en benoemen in de zin.
Per onderdeel heb ik een dia gemaakt met opdrachten en oefeningen.