Kader voorbereidingen toets grammatica h3 en h4

Wat moet je kennen en kunnen voor de toets grammatica h3 en h4
1 je moet de zinsdelen kunnen benoemen in de zin
2 je moet een zin van bedrijvend naar lijdend kunnen zetten en andersom
3je weet wat een enkelvoudige en samengestelde zin is, je moet ze kunnen herkennen
4 je weet wat een hoofd- en bijzin is, je moet ze kunnen herkennen
5 je weet wat een bezittelijk vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
6 je weet wat een vragend vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
7 je weet wat een betrekkelijk vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin

8 je weet wat een bijvoeglijk nw is, een lidwoord, een persoonlijk vnw, een voorzetsel, een werkwoord en een zelfstandig nw.
Deze moet je kunnen herkennen en benoemen in de zin.

Per onderdeel heb ik een dia gemaakt met opdrachten en oefeningen.
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat moet je kennen en kunnen voor de toets grammatica h3 en h4
1 je moet de zinsdelen kunnen benoemen in de zin
2 je moet een zin van bedrijvend naar lijdend kunnen zetten en andersom
3je weet wat een enkelvoudige en samengestelde zin is, je moet ze kunnen herkennen
4 je weet wat een hoofd- en bijzin is, je moet ze kunnen herkennen
5 je weet wat een bezittelijk vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
6 je weet wat een vragend vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin
7 je weet wat een betrekkelijk vnw is, je moet deze kunnen aanwijzen in de zin

8 je weet wat een bijvoeglijk nw is, een lidwoord, een persoonlijk vnw, een voorzetsel, een werkwoord en een zelfstandig nw.
Deze moet je kunnen herkennen en benoemen in de zin.

Per onderdeel heb ik een dia gemaakt met opdrachten en oefeningen.

Slide 1 - Tekstslide

1 zinsdelen
Ik heb al een hele presentatie gemaakt over zinsdelen. 
Bekijk die presentatie nog een keer, stel vragen als je een onderdeel niet snapt.

Slide 2 - Tekstslide

2 bedrijvende en lijdende zin
- Je weet wat een bedrijvende en lijdende zin is.
- Je moet ze kunnen herkennen in de zin.
- Je moet ook een zin van bedrijvend naar lijdend kunnen omzetten en andersom.

Hoe doe je dit?

Slide 3 - Tekstslide

De theorie
- In de bedrijvende vorm is degene die iets doet het onderwerp van de zin.

 

De man wast de auto. Bedrijvende zin De man = onderwerp, wast= pv de auto = lv


De auto wordt door de man gewassen. Lijdende zin


De auto = o wordt gewassen = wwg de man = lv




Tip, twijfel je of het een bedrijvende of lijdende zin is?
In de zinnen die lijdend zijn, staat altijd een vorm van de werkwoorden worden of zijn en een voltooid deelwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen. Sleep de zinnen naar het juiste hokje. Is de zin bedrijvend of lijdend?
Bedrijvend
Lijdend
Hij zal waarschijnlijk de iPhone kopen.
De auto is door de man gekocht.
Mijn dochter zoekt een kamer in Utrecht.
Je moet hem niet zo plagen.
De menigte werd door de politie verspreid.
Hij zou dat zelf gedaan hebben.
De kamer was door de brand zwartgeblakerd.

Slide 5 - Sleepvraag

Oefenen in Learnbeat
Maak de opdrachten van blok 3 grammatica 3.2 onderdeel E.

Slide 6 - Tekstslide

3 Samengestelde en enkelvoudige zinnen
- je moet het verschil weten tussen een enkelvoudige en samengestelde zin.
- je moet beide kunnen aanwijzen

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil?
In een enkelvoudige zin staat maar 1 pv en 1 onderwerp.

In een samengestelde zin staan minimaal 2 pv's en 2 onderwerpen.

Als je de zin in een andere tijd zet, vind je de pv's.
Zoveel pv's je vindt, zoveel onderwerpen zijn er ook.

Slide 8 - Tekstslide

Na het eten ruimen wij altijd de vaatwasser in.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 9 - Quizvraag

Nederlanders kijken eerst goed, voordat ze iets kopen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 10 - Quizvraag

Ik zeg altijd wat ik denk.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 11 - Quizvraag

Bij het zwemmen in zee krijgen sommige kinderen kramp of ze worden onwel.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 12 - Quizvraag

Dat komt vaak door het koude water.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de pv's van de volgende zinnen.

Omdat het stuur blokkeerde, sloeg de auto over de kop.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de pv's van de volgende zinnen.

De bestuurder kon zelf uit het voertuig klimmen, maar werd voor controle naar het ziekenhuis gebracht.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de pv's van de volgende zinnen.

Je moet het zeggen, als je het niet begrijpt.

Slide 16 - Open vraag

Noteer de pv's van de volgende zinnen.

Waarom heb je niet gezegd dat je een ander feestje had?

Slide 17 - Open vraag

4 hoofdzin / bijzin
- je moet een hoofdzin en een bijzin kunnen benoemen
- je moet het verschil tussen beide uit kunnen leggen

Slide 18 - Tekstslide

de theorie
Het belangrijkste deel van een samengestelde zin is de hoofdzin. Het andere deel is de bijzin. Als je de bijzin weglaat, houd je een goede zin over. De hoofdzin kun je niet zomaar weglaten.

In de hoofdzin is de persoonsvorm het eerste of tweede zinsdeel. In de bijzin staat de persoonsvorm meestal wat verder naar achteren.

Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin. In iedere zin zit altijd een hoofdzin, maar een zin kan ook 2 hoofdzinnen hebben.

voorbeeld:
Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas.                                       Of de mooiste tas afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.
o   pv                                    o  pv                                                                                              o                                         pv       pv o  
     hoofdzin                        hoofdzin                                                                                    bijzin                                               hoofdzin


Slide 19 - Tekstslide

Oei, toch wel moeilijk hè?
Nog wat uitleg voordat je gaat oefenen.
Samengestelde zin kan bestaan uit:
hz en hz   Het is al laat en daarom kom ik vanavond. 
                       o    pv                                      pv    o

bz en hz      Of jullie echt een overhoring krijgen, is natuurlijk nog een verrassing.
                                o                                                      pv         pv                                    o

hz en bz      Mag ik je vragen of je ergens anders zou willen gaan zitten?
                          pv    o                            o                                  pv

Slide 20 - Tekstslide

We kunnen niet naar de speeltuin, omdat het heel hard regent.
A
Hz bz
B
bz hz
C
hz hz
D
alleen hz

Slide 21 - Quizvraag

Als we de wedstrijd winnen, zijn we kampioen.
A
hz bz
B
bz hz
C
alleen hz
D
alleen bz

Slide 22 - Quizvraag

Als het niet zo zielig was, zou je er hard om kunnen lachen.
A
hz bz
B
bz hz
C
alleen hz
D
alleen bz

Slide 23 - Quizvraag

Ik kwam te laat, omdat de treinen niet op tijd reden.
A
hz bz
B
bz hz
C
alleen hz
D
alleen bz

Slide 24 - Quizvraag

Anne krijste de hele avond.
A
hz bz
B
bz hz
C
alleen hz
D
alleen bz

Slide 25 - Quizvraag

Toen zij hem na jaren weer ontmoette,// schrok zij //van hoe hij erbij liep.
A
hz hz bz
B
hz bz hz
C
bz bz hz
D
bz hz bz

Slide 26 - Quizvraag

Oefenen in Learnbeat
Maak 4.2 onderdeel B

Stel vragen als je iets niet snapt of als je wilt weten waarom iets zo is.

Slide 27 - Tekstslide

5 bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is.
Een bez.vnw kan ook zelfstandig voorkomen in de zin.

voorbeeld.
Zijn fiets is stuk. Daarom leent hij de mijne.

Slide 28 - Tekstslide

Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer erg schoon is.

Noem de bez.vnw

Slide 29 - Open vraag

Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken. En voor straf ook hun kamer.

Noem de bez.vnw

Slide 30 - Open vraag

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Noem de bez.vnw

Slide 31 - Open vraag

Op het schrift stonden de woorden 'uw huis is niet het uwe'.

Noem de bez.vnw

Slide 32 - Open vraag

Oefenen in Learnbeat
Maak in Learnbeat 4.2 onderdeel D

Slide 33 - Tekstslide

6 vragend voornaamwoord
Er zijn maar een paar vr.vnw: wie, wat, welk(e) en wat voor (een)

Meestal staan ze aan het begin van de vragende zin.

Maak de opdrachten in Learnbeat 4.2 E


Slide 34 - Tekstslide

7 aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst iets of iemand aan.

De aanwijzende voornaamwoorden zijn deze, dit, die en dat.

Een aanwijzend vnw kan in plaats van een lidwoord vóór een zelfstandig naamwoord staan. Het verwijst dan naar het zelfstandig naamwoord.

Maak in Learnbeat 4.2 F



Slide 35 - Tekstslide

8 betrekkelijk voornaamwoord
- Het betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw) verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat.

Maak in Learnbeat opdracht 4.2 onderdeel G

Slide 36 - Tekstslide

Vanaf deze dia gaan we over naar de woordsoorten.
- Er is een verschil tussen zinsdelen en woordsoorten.
- Zinsdelen gaan over één woord of een aantal woorden, deze zinsdelen noem je pv, o, wwg, lv, mw, bwb.

- Bij de woordsoorten benoem je ieder woord. 
Je hebt dan een bijvoeglijk nw, lidwoord, pers.vnw, voorzetsel, werkwoord en zelfstandig naamwoord.

Slide 37 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
- Een bijv.nw zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

De rode auto.   rode zegt iets over auto. 
         bnw



Slide 38 - Tekstslide

Lidwoord
De 
Het
Een
't 
'n

Slide 39 - Tekstslide

pers. vnw
Pers.vnw verwijzen naar een persoon, groep personen, voorwerpen of zaken.

Enkelvoud                               ik mij (me 
                                                      jij jou (je)
                                                      u u
                                                      hij hem
                                                      zij haar
                                                      het het
Meervoud
                                                      wij (we) ons
                                                      jullie jullie
                                                      u u
                                                     zij (ze) hun, hen, ze
Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp. lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.

Slide 40 - Tekstslide

Extra uitleg pers. vnw
Je kunt een pers.vnw vervangen door een naam van iemand.

Ga je met mij mee naar de speeltuin?    Gaat Marc met Rosa mee naar de speeltuin?

Vraag je dat aan ons?  Vraagt Marc dat aan Rosa en Ivo?

Ik parkeer voor ons huis.  Rosa parkeert altijd voor ons huis.

Slide 41 - Tekstslide

Oefenen
Maak in Learnbeat 4.2 C

Slide 42 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
Dit zijn "kast" woorden.

In, over, naast, bij, onder...... bij alles kun je "kast" zetten.

MAARRR  ook vakantie.

Tijdens de vakantie...
   vz
Sinds de vakantie....
     vz

Slide 43 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord kun je vervoegen.
Je maakt er dan een ik-vorm en/of wij-vorm.

Slide 44 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Onder een znw vallen:
- dingen    (computer, tafels, stoelen, map, boek)
- planten (eik, palmboom, waterlelie)
- dieren (panter, kat, hond, zeeleeuw)
- eigennamen (Bart, Babet, Jeroen, Amsterdam, Hoogeveen)
- begrippen (liefde, lucht, vriendschap, vrede)
- mensen (bakker, tandarts, docent
Je kunt voor een znw een lidwoord zetten.

Slide 45 - Tekstslide