maandag 31 januari fictieopdracht en toets bespreken

Welkom!
Op je tafel: 

* Nederlands boek en schrift 
* laptop / telefoon (laptop dicht laten en telefoon op de hoek van je tafel) 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Op je tafel: 

* Nederlands boek en schrift 
* laptop / telefoon (laptop dicht laten en telefoon op de hoek van je tafel) 

Slide 1 - Tekstslide

1. Opening en terugblik
2. Uitleg H3 spelling werkwoorden 
3. Opdracht 1+2 maken 
4. Uitleg fictieopdracht en starten
5. Afsluiting

Volgende les bespreken we het proefwerk ivm de inhalers
Deze les

Slide 2 - Tekstslide


Je weet het verschil tussen het spellen van sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden. 

Je kan thuis aan de slag met de fictieopdracht. 
Leerdoelen deze les:

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling. 

We hebben nu behandeld:
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Persoonsvorm verleden tijd (zwakke werkwoorden)
  • Voltooid deelwoord 
Terugblik

Slide 4 - Tekstslide

(branden, tt) De kachel ___ eindelijk goed.

Slide 5 - Open vraag

(melden) ___ jij even dat ik wat later kom?

Slide 6 - Open vraag

(verspreiden, vt) Het nieuwtje ___ zich snel door de school.

Slide 7 - Open vraag

Ik (beven) ___ enorm toen ik (zien) ___ wat er (gebeuren) ___

Slide 8 - Open vraag

(toejuichen) De schaatsers werden ___ door het publiek.

Slide 9 - Open vraag

Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd:
– schrijf → schreef; meet → mat; kopen → kochten; vinden → vonden.


Je schrijft de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd (pvvt) zo kort en eenvoudig mogelijk.
Uitleg H3 spelling werkwoorden 1/2

Slide 10 - Tekstslide

Zo schrijf je de persoonsvorm in de verleden tijd (sterk)
• Gebruik de verlengproef om erachter te komen of een woord op een -d of een -t eindigt:

• Schrijf het woord zo kort mogelijk. Gebruik geen dubbele letters (dus ook geen -dd- of -tt-), behalve als dat voor de uitspraak nodig is:

Uitleg H3 spelling werkwoorden 2/2
– binden → (ik) bond (want: wij bonden)
– zitten → (hij) zat (want: zij zaten)
– strijden → streden; optreden → optraden; worden → werden
– liggen → lagen; schuiven → schoven; verwijten → verweten
– beginnen → begonnen; schrikken → schrokken

Slide 11 - Tekstslide

  • WAT: H3 spelling werkwoorden opdracht 1+2
  • HOE: Eerste 5 minuten in stilte, in je schrift. 
  • HULP: Theorie erbij pakken, na 5 minuten klasgenoot vragen. Daarna vinger opsteken. 
  • KLAAR: Verder werken met opdracht  3+4 of trainen werkwoordspelling via NN online. 
  • RESULTAAT: We bespreken opdracht 1+2 deze les. 
Aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

  • Opdracht kun je vinden in Teams
  •  Je levert de fictieopdracht uiterlijk vrijdag 4 februari voor 17:00 in. Inleveren via Teams. 
Uitleg fictieopdracht

Slide 13 - Tekstslide

  • Lesdoelen behaald?
  • Woensdag geen Nederlands.  
  • Fictieopdracht: inleveren vóór aankomende vrijdag 17:00. 
  • Huiswerk voor maandag 7 februari: H3 spelling werkwoorden af. 
  • Toets H1 t/m H3 werkwoordspelling = 14 februari 
Afsluiting

Slide 14 - Tekstslide