*Werkwoordspelling H3, les 1

Werkwoordspelling H3
De verleden tijd van sterke werkwoorden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling H3
De verleden tijd van sterke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les kun je de verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen
Op de volgende dia's herhaal je de stof van de werkwoordspelling van H1 en 2

Slide 3 - Tekstslide

Leg in eigen woorden uit hoe de regel van de persoonsvorm tegenwoordige tijd in elkaar zit.

Slide 4 - Open vraag

Leg in eigen woorden uit hoe je de regel van
't exfokschaap moet gebruiken.

Slide 5 - Open vraag

Vul op de volgende dia's de juiste vorm van het werkwoord in. 

Slide 6 - Tekstslide

Mijn broertje (geloven) mij niet als ik het vertel.

Slide 7 - Open vraag

Het (gebeuren) echt als ik het vertel.

Slide 8 - Open vraag

De jongens (ontmoeten) elkaar gisteren op het voetbalveldje.

Slide 9 - Open vraag

(Ondervinden) je veel last van die blessure?

Slide 10 - Open vraag

Hij (vergroten) vorig jaar de foto.

Slide 11 - Open vraag

Hij (betalen) voor mij de rekening.

Slide 12 - Open vraag

Verleden tijd sterke werkwoorden (1)
Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd:
– schrijf → schreef; meet → mat; kopen → kochten; vinden → vonden.
Je schrijft de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd (pvvt) zo kort en eenvoudig mogelijk.

Slide 13 - Tekstslide

Verleden tijd sterke werkwoorden (2)
Zo schrijf je de persoonsvorm in de verleden tijd (sterk)
• Gebruik de verlengproef om erachter te komen of een woord op een -d of een -t eindigt:
– binden → (ik) bond (want: wij bonden)
– zitten → (hij) zat (want: zij zaten)
• Schrijf het woord zo kort mogelijk. Gebruik geen dubbele letters (dus ook geen -dd- of -tt-), behalve als dat voor de uitspraak nodig is:
– strijden → streden; optreden → optraden; worden → werden
– liggen → lagen; schuiven → schoven; verwijten → verweten
– beginnen → begonnen; schrikken → schrokken

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
Maak de opdrachten van werkwoordspelling van H3 op Nieuw Nederlands online. 
Maak de startopdracht en opdracht 1 t/m 4
Klaar? Beantwoord de twee laatste vragen van deze Lessonup en ga daarna lezen in je leesboek

Slide 15 - Tekstslide

Noem twee dingen die je deze les geleerd hebt

Slide 16 - Open vraag

Heb je een vraag over de stof, schrijf je vraag hier op.

Slide 17 - Open vraag