H3: Grammatica zinsdelen: bijzinnen ontleden

Grammatica 
Lijdendvoorwerpszin, bijwoordelijke bijzin: hoofdstuk 3 blz 112
Onderwerpszin: hoofdstuk 5 blz 198
De tijden van het werkwoord: hoofdstuk 3 blz 114
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 
Lijdendvoorwerpszin, bijwoordelijke bijzin: hoofdstuk 3 blz 112
Onderwerpszin: hoofdstuk 5 blz 198
De tijden van het werkwoord: hoofdstuk 3 blz 114

Slide 1 - Tekstslide

Bijzinnen ontleden
Tips en trucs

Slide 2 - Tekstslide

Doel


- je weet wat hoofd-en bijzinnen zijn

- je kunt de hoofdzin ontleden

- je kunt de bijzin ten opzichte van de hoofdzin ontleden

Slide 3 - Tekstslide

Schema
In het volgende schema kun je aflezen hoe je kunt bepalen of je te maken hebt met een hoofd-of bijzin

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan bijzin benoemen
1. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?
2. Vervang de bijzin door één woord of een woordgroep 
3. Ontleed de hoofdzin met dat woord of die woordgroep en benoem dan de bijzin

Slide 7 - Tekstslide

Theorie
Op de volgende slides wordt  met voorbeelden uitgelegd hoe je een hoofd- en bijzin ontleedt

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

hoofdzin:
PV en O staan naast elkaar en kunnen niet worden gescheiden door het woord 'niet'

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

En nu jij

Eerst bepaal je wat de bijzin is

Daarna bepaal je welk zinsdeel de bijzin is

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de bijzin?

Doordat het zo hard sneeuwde, waren veel reizigers op het NS-station gestrand.
A
veel reizigers
B
op het NS-station gestrand
C
veel reizigers waren
D
Doordat het zo hard sneeuwde

Slide 20 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?

Doordat het zo hard sneeuwde, waren veel reizigers op het NS-station gestrand.

A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de bijzin?
'Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan'
A
wie wil kennen
B
moet vroeg opstaan
C
wie de hele waarheid wil kennen
D
moet vroeg opstaan

Slide 22 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan.
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de bijzin?
'Alle Nederlanders weten dat de Friezen een apart volk zijn.'
A
Alle Nederlanders weten
B
Alle Nederlanders weten dat
C
Dat de Friezen een apart volk zijn
D
de Friezen een apart volk zijn

Slide 24 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Alle Nederlanders weten dat de Friezen een apart volk zijn.
A
lv-zin
B
bwb-zin
C
ow-zin

Slide 25 - Quizvraag

Ik snap het benoemen van de bijzinnen nu
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 26 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 27 - Open vraag

Huiswerk

- opdracht 1, 3, 4, 5, 6, 7, 9  op blz 112-114 in het boek (deze opdrachten staan ook in het periodeboekje vanaf blz 25)

- opdracht 9 en  10 op blz 198 in het boek

Slide 28 - Tekstslide

Tijd bepalen van een zin

Slide 29 - Tekstslide

Stappenplan bepalen van tijd
  1. Wat is het gezegde van de zin? 
  2. Staat er een vorm van hebben of zijn als hww in de zin? Ja: V(oltooid). Nee: O(nvoltooid).
  3. Staat de pv in T(egenwoordige) of V(erleden) tijd? 
  4. Staat er een vorm van zullen in de zin?: T(oekomende tijd) 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Tijden

OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd - Ik slaap.
OVT: onvoltooid verleden tijd - Ik sliep.

VTT: voltooid tegenwoordige tijd - Ik heb geslapen.

VVT: voltooid verleden tijd - Ik had geslapen.
OTTT: onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd - Ik zal slapen.
OVTT: onvoltooid verleden toekomende tijd - Ik zou slapen.

VTTT: voltooid tegenwoordige toekomende tijd - Ik zal hebben geslapen.
VVTT: voltooid verleden toekomende tijd - Ik zou hebben geslapen.

Slide 32 - Tekstslide

Werkwoordstijden
De docent zou alles al drie keer hebben uitgelegd.
A
ottt = onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
vttt = voltooid tegenwoordige toekomende tijd
C
ovtt = onvoltooid verleden toekomende tijd
D
vvt = voltooid verleden toekomende tijd

Slide 33 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin:
Hij zal gezwaaid hebben.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden tijd.

Slide 34 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Die ijverige jongen uit 2K zal zijn huiswerk wel snel gemaakt hebben.

A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
voltooid tegenwoordige tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 35 - Quizvraag

Huiswerk

- opdracht 10, 11, 12, 16 op blz 114-115 in het boek (deze opdrachten staan ook in het periodeboekje vanaf blz 29)


Slide 36 - Tekstslide