formuleren


Formuleren
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les


Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren
Wat weet je daarvan?

Slide 2 - Woordweb

Formuleren:

Het duidelijk onder woorden brengen van een boodschap.





Formuleren

Slide 3 - Tekstslide

Waarom is goed formuleren belangrijk?

- een lezer (luisteraar) snapt wat jij wilt vertellen.
- de boodschap die je hebt komt over op de lezer
  (luisteraar).
- je voorkomt verwarring of onbegrip.
- je hebt dit nodig bij schrijfvaardigheid en 
  bijvoorbeeld bij het beantwoorden van vragen bij
  toetsen.



Formuleren

Slide 4 - Tekstslide

- Binnenkort krijgen jullie een schrijfopdracht bij
  Nederlands (voor een cijfer).

- Je schrijfvaardigheid wordt daar getoetst.
- De lessen formuleren in Nieuw Nederlands
  helpen jullie om goed te leren formuleren.

- Je gebruikt de juiste verwijswoorden, je maakt 
  op de juiste manier van -als-en-dan-.



Formuleren

Slide 5 - Tekstslide


welke drie woordgeslachten kan een zelfstandig naamwoord hebben?

Slide 6 - Open vraag

Verwijswoorden

Slide 7 - Tekstslide


Vul het juiste verwijswoord in:
Welk voorbeeld is .....beste uitgelegd?

Slide 8 - Open vraag


Vul het juiste verwijswoord in: zijn/haar
De universiteit heeft ..... studenten een feest beloofd.

Slide 9 - Open vraag


Vul het juiste verwijswoord in: hen/hun

De docent geeft .... de cijfers terug.

Slide 10 - Open vraag


Vul het juiste verwijswoord in: hen/hun

De rector heeft .... gebeld.

Slide 11 - Open vraag


Vul het juiste verwijswoord in: hen/hun

Ik heb aan .... een compliment gegeven.

Slide 12 - Open vraag

Er zijn drie trappen van vergelijking:

• de stellende trap:                         hard;
• de vergrotende trap, op -er:        harder;
• de overtreffende trap, op -st(e):  hardst(e).

Jochem is sterk (stellende trap), maar zijn broer Mart is sterker (vergrotende trap) en zijn vader is het sterkst (overtreffende trap).



Vergelijking

Slide 13 - Tekstslide

Let op:

• Een woord dat op een -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap -der: zwaar – zwaarder.
• Een woord dat op een -s eindigt, krijgt in de overtreffende trap alleen een -t: boos – boost.
• Een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen -st, maar meest ervoor: woest – meest woest.
Vergelijking

Slide 14 - Tekstslide

 
• De volgende woorden hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap:

goed – beter – best; 
graag – liever – liefst; 
veel – meer – meest; 
weinig – minder – minst.




Vergelijking

Slide 15 - Tekstslide

 ‘… als mij’ of ‘… dan ik’?


• Je gebruikt als na de stellende trap: 
  even groot als...

  groter dan.... en dan na de vergrotende trap.


Vergelijking

Slide 16 - Tekstslide

 
• Na als/dan gebruik je ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun. De juiste vorm bepaal je door de zin langer te maken: vul de zin (in je hoofd) aan met de persoonsvorm.
 

– Pieter is net zo aardig als ​ zij (is), maar
  aardiger dan​ ik​ (ben).
Vergelijking

Slide 17 - Tekstslide