Herhaling theorie leesvaardigheid

Leesvaardigheid 
Herhaling theorie 
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 
Herhaling theorie 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
  1. Ik weet wat onderwerp en hoofdgedachte zijn, ik  herken ze en weet wat voorkeursplaatsen hiervoor zijn
  2. Ik kan in mijn eigen woorden omschrijven wat het onderwerp en de hoofdgedachte zijn
  3. Ik weet welke tekstsoorten er zijn en volgens welke stappen die zijn opgebouwd
  4. Ik kan me oriënteren op een tekst of uiting en daarin de tekstsoort herkennen
  5. Ik kan uitleggen waarom de schrijver voor een bepaalde tekstsoort heeft gekozen

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp
  • De basis van elke boodschap is het onderwerp
  • Het onderwerp kun je vangen in één woordgroep
  • Je kunt je oriënteren op een onderwerp, zodat je er meer over te weten komt
  • Te vinden in: (onder)titel, inleiding, slot, afbeeldingen

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat de schrijver vertelt over een onderwerp noem je de hoofdgedachte. Dit is één zin (en nóóit een vraag)
  • Onderwerp en hoofdgedachte vind je vaak op voorkeurs-plaatsen, zoals in de titel, inleiding en slot. Deelonderwerpen vind je in de alinea's (soms aangegeven met tussenkopjes)

Slide 4 - Tekstslide

Deelonderwerp & kernzin
  •  waar een alinea of groep alinea's over gaat
  • Het deel onderwerp kun je ook vangen in één woordgroep
  • Je vindt het deelonderwerp in de tussenkopjes
  • Kernzin: de 'hoofdgedachte' van een alinea
  • D.w.z.: het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen
  • Je vindt hem meestal als eerst, tweede of laatste zin van de alinea

Slide 5 - Tekstslide

Tekstopbouw 

Slide 6 - Tekstslide

Tekstsoorten, doelen en tekstvormen 

Slide 7 - Tekstslide

Overzicht  tekstsoort - schrijfdoel
uiteenzetting                -               informeren/uiteenzetten
beschouwing                -               opiniëren/aan het denken zetten
betoog                              -               overtuigen
activerende tekst        -               de lezer activeren

Slide 8 - Tekstslide

Opbouw
Een tekstsoort is bijna altijd hetzelfde opgebouwd, bijvoorbeeld betoog:
  • bevat altijd een standpunt in de inleiding
  • bevat altijd argumenten in het middenstuk
  • bevat altijd een conclusie in het slot
Dit maakt het makkelijker voor de ontvanger de tekst te begrijpen
Maar de schrijver heeft hierdoor ook handvatten bij plannen v.d. tekst 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Tekstopbouw
  1.   inleiding, kern en slot in teksten.
  2. Ik kan me oriënteren op de indeling van een tekst en ik kan inleiding, kern en slot herkennen.
  3. Ik kan in mijn eigen woorden omschrijven op welke manier een tekst is ingedeeld en bijzonderheden met betrekking tot de inleiding en het slot omschrijven.

Slide 11 - Tekstslide

Teksten bestaan meestal uit drie delen
  • Inleiding
  • Kern (middenstuk) 
  • Slot

Elk tekstdeel heeft zijn eigen functie en opbouw

Slide 12 - Tekstslide

De inleiding (1)
Trekt de aandacht :
  • je maakt de lezer nieuwsgierig en 'lokt' hem je tekst in
  • manieren, bijv: geschiedenis, anekdote, actualiteit, belang van de lezer


Slide 13 - Tekstslide

De inleiding (2)
Introduceert het onderwerp: 
  • je maakt kennis met het onderwerp en soms de hoofdgedachte
  •  je krijgt een idee van hoe de tekst in elkaar zit 
  •  geeft een idee van de tekstsoort
  •  manieren: bijv: een of meer vragen stellen, voorbeeld geven,  mening of  probleemstelling verkondigen, etc. 


Slide 14 - Tekstslide

De kern
  • = 'het middenstuk'
  • bevat uitwerking onderwerp in deelonderwerpen
  • dit zijn behapbare, samenhangende brokjes informatie
  • deelonderwerpen kern sluiten (in goede tekst) aan op inleiding
  • is ingedeeld in hoofdstukken, paragrafen en alinea's  (afhankelijk van omvang tekst)
  • (tussen)kopjes, witregels en signaalwoorden zorgen voor overzicht en samenhang
        
       

Slide 15 - Tekstslide

Het slot
  • Afronding van je tekst
        >maakt de strekking van je tekst krachtiger en helder
        > bijv. door vraag uit inleiding te beantwoorden, samenvatting te geven,                hoofdgedachte te noemen of conclusie te trekken
  • Nog iets meegeven aan lezer (bij activerende tekst: bijv. aanmoedigen          tot bepaalde handeling: 'ga morgen dus stemmen!') of zorgen dat                  verhaal beter blijft hangen (uitsmijter of 'cirkel rond' met inleiding)

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen § 5
  1. Ik weet wat een vaste tekststructuur is en welke zeven vaste tekststructuren er zijn.
  2. Ik kan me oriënteren op een tekst en daarin de structuur herkennen.
  3. Ik kan uitleggen waarom een bepaalde structuur bij een tekst past.

Slide 17 - Tekstslide

Het nut
Voor de lezer
Je weet wat je kunt verwachten van een tekst en je kunt gericht zoeken naar de informatie die je nodig hebt.

Voor de schrijver
Je creëert een logische route door je tekst en kunt informatie beter ordenen.

Slide 18 - Tekstslide

Vaste tekststructuren (p. 63 theorieboek)
Naam
Inleiding
Kern
Slot
 Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen § 6
  1. Ik weet wat het belang is van het onderverdelen van grote stukken informatie in kortere delen.
  2. Ik kan aangeven hoe alinea’s met elkaar in verband staan en verbindings- en functiewoorden uitleggen.
  3. Ik kan uitleggen wat het effect is van een alinea-indeling op de begrijpelijkheid van een tekst of uiting.
  4. Ik kan een passende alinea-indeling maken voor een tekst en een goede alinea schrijven.

Slide 20 - Tekstslide

Alinea's en tekstverbanden
  • Alinea's: zorgen voor behapbare brokken, de tekst wordt toegankelijker en beter te begrijpen; zet bij elkaar wat bij elkaar hoort
  • Signaalwoorden en structurerende zinnen: vertellen hoe de brokjes informatie in elkaar zitten en samenhangen, bijv: 'Ik noem eerst de drie belangrijkste oorzaken en daarna twee gevolgen'. 'Ten eerste, ten tweede, ten derde'. 
  • Ordening van grof naar fijn: hoofstukken, paragrafen, alinea's 

Slide 21 - Tekstslide

Alinea's 
  • microstructuur (groter dan een zin, kleiner dan een paragraaf)
  • te herkennen aan: tekst op een nieuwe regel (evt. inspringen of witregel) 
  • ordening van grof naar fijn: hoofdstukken, paragrafen, alinea's 
  • opgesplitst als hij te lang wordt in twee (of meer) deelonderwerpen
  • ideale lengte: ca. 10 regels (beeldschermteksten: ca. 5 regels)
  • belangrijkste zin: kernzin (= 'hoofdgedachte', meestal: 1e, 2e of laatste zin alinea)
  • rest v.d. alinea: opgehangen aan kernzin

Slide 22 - Tekstslide

Tekstverbanden & signaalwoorden
  • alinea's: in logische volgorde en met onderling verband
  • signaalwoorden verbinden alinea's, zinnen en woordgroepen
  • zonder signaalwoorden: tekst lastig te begrijpen
  • tekstverbanden en de signaalwoorden die ze aangeven moet je tijdens de toets kunnen herkennen en benoemen in een tekst

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Functiewoord
  • functiewoord is iets anders dan een signaalwoord!
  • signaalwoorden staan altijd in de tekst, functiewoorden vaak niet
  • met functiewoord wordt de functie van een bepaald tekstdeel aangeduid, bijv: 'aanleiding', 'voorbeeld', 'afweging', 'oplossing', 'verklaring', etc. etc. 

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen § 7
  1. Ik weet welke verschillende soorten samenvattingen er zijn en wat de opbrengsten van een samenvatting zijn
  2. Ik kan verschillende soorten samenvattingen herkennen
  3. ik kan uitleggen wat de verschillen en overeenkomsten tussen samenvattingen zijn en wanneer welke soort samenvatting handig is
  4. ik kan een samenvatting van een tekst maken die past bij het doel dat ik wil bereiken

Slide 26 - Tekstslide

soorten samenvattingen
  • informatieve samenvatting: bevat belangrijkste info uit orgineel, in verkorte vorm; hij kan zowel in tekst als schematisch (bijvoobreeld mindmap, tabel, grafiek, infographikc worden weergegeven. Verwerk hierin in ieder geval onderwerp + hoofdgedachte + alle hoofdzaken (die vind je vaak in de kernzinnen)
  • synopsis: beschrijft kort loop van verhaal en personages, drijfveren en omgeving van een boek of film
  • indicatieve samenvatting: vertelt lezer of kijker wat hij kan versachten als hij het orgineel gaat lezen of bekijken, zonder precieze inhoud te verklappen

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen § 19
  1. Ik weet op welke manieren je invloed kunt uitoefenen, wat een betoog is en uit welke elementen het bestaat
  2. Ik kan standpunten en argumenten herkennen in een betoog en feitelijke van waarderende uitspraken onderscheiden
  3. Ik kan uitleggen hoe een auteur zijn standpunt ondersteunt en zelf argumenten bedenken bij een gegeven standpunt
  4. Ik kan kritisch naar een betoog kijken en zelf argumenten, tegenargumenten en weerleggingen gebruiken in een betoog

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen § 20
  1. Ik weet wat het verschil is tussen feitelijke en niet-feitelijke argumentatieve uitspraken en welke argumentatiestructuren er zijn
  2. Ik kan de argumentatiestructuur in een betoog herkennen en verzwegen argumenten invullen
  3. Ik kan de juiste strategie bepalen om bepaalde argumenten aan te vallen
  4. Ik ben in staat om kritisch te kijken naar een betoog en ik kan correct reageren op mogelijke zwakke plekken in een betoog

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen § 21
  1. Ik weet wat argumentatie op basis van kenmerken, op basis van vergelijkingen en op basis van causaliteit is
  2. Ik kan in een kort betoog de gebruikte argumentatieschema's herkennen
  3. Ik kan de juiste kritische vragen stellen bij een gebruikt argumentatieschema 
  4. Ik ben in staat om kritisch te kijken naar een betoog en ik kan correct reageren op mogelijke zwakke plekken in een betoog

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen § 22
  1. Ik weet wat de meest voorkomende drogredenen zijn en kan ze kort omschrijven
  2. IK kan drogredenen herkennen in geïsoleerde argumentaties
  3. Ik kan de juist kritische vragen stellen bij de meest voorkomende drogredenen en de beste strategie bepalen om redeneringen aan te vallen
  4. Ik ben in staat om kritisch te kijken naar een betoog en ik kan correct reageren op mogelijke drogredenen in een betoog

Slide 31 - Tekstslide

Leesvaardigheid
  • leesstrategieën  (blz. 11/12)
  • schrijfdoelen (blz. 13 t/m 16)

Slide 32 - Tekstslide

Leesstrategieën (blz. 11)
manier van lezen
wat je doet
oriënterend
titel, deeltitels, plaatjes en onderschriften bekijken, inleiding en slot lezen, tussenkopjes, auteur (onderwerp bepalen) 
globaal
Ook eerste en laatste alinea's lezen, eerste en laatste zin van de tussenliggende alinea's
intensief
de tekst helemaal lezen, betekenis moeilijke woorden, kernzinnen en verbanden zoeken, hoofdgedachte bepalen
zoekend
als je zoekt naar iets specifieks, let op opvallende tekens enz.
kritisch lezen
is de informatie juist, de auteur betrouwbaar/deskundig, worden er bronnen gegeven etc.
studerend
lezen om de informatie te onthouden

Slide 33 - Tekstslide

schrijfdoelen
  • amuseren
  • informeren
  • opiniëren
  • overtuigen
  • activeren
lezers
  • vermaken
  • iets uitleggen
  • stp laten vormen
  • overhalen tot stp
  • aanzetten tot iets doen

Slide 34 - Tekstslide

schrijfdoelen

  • informeren
  • opiniëren
  • overtuigen
  • activeren
tekstsoorten

  • uiteenzetting
  • beschouwing
  • betoog
  • reclamefolder

Slide 35 - Tekstslide

Vaste tekststructuren (p. 27)
Naam
Inleiding
Kern
Slot
 Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 36 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- opsommend verband
- chronologisch verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
- redengevend verband
- concluderend verband


- vergelijkend tekstverband
- samenvattend verband
- oorzakelijk verband (oorzaak/gevolg)
- middel/doel
- voorwaardelijk verband
- toegevend verband


Slide 37 - Tekstslide

Mengvormen teksten
Niet elke tekst kun je benoemen als een uiteenzetting, een betoog of een beschouwing. Er bestaan ook mengvormen van tekstdoelen. Sommige teksten hebben meerdere doelen. Het gaat dan meestal om een combinatie van:
  • informeren en overtuigen;
  • overtuigen en activeren;
  • opiniëren en overtuigen;
  • activeren en opiniëren.

Slide 38 - Tekstslide

Hoe bepaal je de mengvorm?
  1. Bedenk wat het belangrijkste doel is dat de schrijver heeft met de tekst: wil hij vermaken, je overtuigen of iets uitleggen?
  2. Controleer of de hoofdgedachte past bij de tekstsoort
  3. Stel vast welke elementen de schrijver nog meer gebruikt.

Bijvoorbeeld: de schrijver geeft veel informatie, maar zijn doel is overtuigen. De mengvorm is dan
betogende tekst met uiteenzettende elementen.

Slide 39 - Tekstslide

Kritisch lezen
Betrouwbaarheid van teksten
klas 4 Nederlands

Slide 40 - Tekstslide

Doel van de les
Hoe kun je uitzoeken of een tekst betrouwbaar is?
Je weet waarop je moet letten

Slide 41 - Tekstslide

Hoe controleer jij of een tekst betrouwbaar is of niet?

Slide 42 - Open vraag

Betrouwbaarheid teksten
  • Deskundigheid auteur;
  • Datum van publicatie;
  • Actualiteit
  • Objectiviteit;
  • Taalgebruik;
  • Feiten of meningen;
  • Gebruik van bronnen.

Slide 43 - Tekstslide

Betrouwbaarheid teksten
Bij betoog letten op correctheid van de argumentatie:
  • Is het standpunt duidelijk?
  • Worden mening en argumenten voldoende onderbouwd en met feiten?
  • Worden er tegenargumenten genoemd en weerlegd?
  • Is er sprake van een redeneerfout?

Slide 44 - Tekstslide

Dekundigheid van de auteur

Slide 45 - Tekstslide

Datum van publicatie
  • Hoe ouder, hoe onbetrouwbaarder
  • Geldt ook voor onderzoek, zeker als er al een nieuwer onderzoek is.

Slide 46 - Tekstslide

Objectiviteit
  • Feiten en meningen
Voor- en nadelen
Wie is de schrijver? 
Heeft hij al een voorkeur?

Slide 47 - Tekstslide

Feiten en meningen
  • Feiten: controleerbaar
  • Meningen: opvattingen, waarderende uitspraken


  • Een betrouwbaar artikel is
       gebaseerd op feiten

Slide 48 - Tekstslide

Taalgebruik

Slide 49 - Tekstslide

Gebruik van bronnen
  • Naar welke bronnen wordt er verwezen?
  • Zijn dat betrouwbare bronnen?

Sites die niets verkopen, feiten 
bevatten en waarin informatie staat 
die je op andere websites ook ziet, 
zijn vaak wel betrouwbaar.

Slide 50 - Tekstslide