B2: Het oog

Beschrijf stap voor stap de weg van een bewuste prikkel tot aan een reactie.
1 / 47
volgende
Slide 1: Open vraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Beschrijf stap voor stap de weg van een bewuste prikkel tot aan een reactie.

Slide 1 - Open vraag

Beschrijf stap voor stap de weg van een onbewuste prikkel tot aan een reactie (reflex).

Slide 2 - Open vraag

Wat is de rol van receptoren, conducteren en effectoren bij de prikkelgeleiding?

Slide 3 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een externe en een intern prikkel

Slide 4 - Open vraag

Thema 2 Waarneming en gedrag
2.2 Het oog

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten.
  • Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten.
  • Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 6 - Tekstslide

Het oog
125 miljoen zintuigcellen
verstelbare lens
2 miljoen neuronen

Slide 7 - Tekstslide

Bouw
  • Harde oogvlies: bescherming binnenkant
  • Traanklieren: bescherming tegen uitdroging/reiniging - staat in verbinding met traanbuizen en neusholte
  • Oogspieren

  • Hoornvlies: licht kan oog binnenvallen
  1. Iris: gekleurde gedeelte (pigment)
  2. Pupil: groter of kleiner oiv spieren iris

Het nut van wenkbrauwen en wimpers?

Slide 8 - Tekstslide

Doorsnede
(Binas 87C1+2)
  • Glasachtig lichaam: gelei

Binnen harde oogvlies
  • Vaatvlies: bloedvaten
  • Netvlies: lichtreceptoren -> gele vlek
  • Blinde vlek: oogzenuw

Voorkant
  • Voorste oogkamer: hoornvlies - iris
  • Achterste oogkamer: iris - ooglens


Slide 9 - Tekstslide

Hoe heet nr 1 ?
A
Lens
B
Pupil
C
Iris
D
Hoornvlies

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet nr 8 ?
A
gele vlek
B
blinde vlek
C
glasachtig lichaam
D
Straalvormig lichaam

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heet nr 14 ?
A
straalvormig lichaam
B
lens
C
iris
D
pupil

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet nr 13 ?
A
Voorste oogkamer
B
Achterste oogkamer
C
Lens
D
Glasachtig lichaam

Slide 13 - Quizvraag

Licht -> lens -> receptoren netvlies -> impulsen -> sensorische neuronen -> gezichtcentra grote hersenen -> verwerking = beeld rechtopstaand en ware grootte

Slide 14 - Tekstslide

Accomoderen
Scherp beeld op het netvlies door veranderen vorm van de ooglens


Straalvormig lichaam met kringspieren (accomodatiespieren)
  • Veraf: kringspieren ontspannen, lensbandjes gespannen - de ooglens is plat 
  • Dichtbij: kringspieren trekken samen, lensbandjes ontspannen - de ooglens is bol

Slide 15 - Tekstslide

Lichtbreking
Bij overgang van ene naar ander medium (gas, vloeibaar, vast)

F = brandpunt (hier komen lichtstralen bij elkaar)
f = brandpuntsafstand

Positieve lens: bol -> buigen lichtstralen naar elkaar toe = convergeren (f = positief)
Negatieve lens: hol -> spreiden lichtstralen = divergeren (f = negatief)

Slide 16 - Tekstslide

v = voorwerpafstand
b = beeldafstand

Slide 17 - Tekstslide

Beenvissen kunnen hun ooglenzen in de richting van het netvlies trekken = kleinere beeldafstand
Amfibieën kunnen hun ooglenzen naar de voorkant van hun ogen trekken = grotere beeldafstand

Slide 18 - Tekstslide

Oogafwijkingen
Bijziend
Oogbol te lang/hoornvlies en lens breken lichtstralen te sterk af -> correctie = holle (-) lens

Verziend
Oogbol te kort/ hoornvlies en lens breken lichtstralen niet voldoende af -> correctie = bolle (+) lens

Slide 19 - Tekstslide

Verziendheid kan komen door een                      
ooglens of een                              oogbol.
Je kunt verziendheid oplossen met een                         lens/bril.
Langdurig gamen of kijken naar een iPad/mobiele telefoon kan leiden tot ernstige                                       .


te bolle
verziendheid
te platte
bijziendheid
te lange
te korte
positieve (+)
negatieve (-)

Slide 20 - Sleepvraag

Als ik wil  scherpstellen op een voorwerp dat dichtbij is, dan                                                    de kringspiertjes
van het/de                                                    , waardoor de lensbandjes                                          komen te staan en de lens                                                    wordt.                


strak
straalvormig lichaam
iris
slap
ontspannen
spannen (aan)
boller
platter

Slide 21 - Sleepvraag

Pupilreflex

Slide 22 - Tekstslide

Het netvlies
Binas tabel87C3
Pigmentcellen: absorbeert licht = bescherming zintuigcellen

Lichtreceptoren (Binas 27A)
  • Staafjes: over hele netvlies (niet gele vlek), lage prikkeldrempel = contrasten waarnemen -> onscherper
  • Kegeltjes: hogere drempelwaarde, rood/groen/blauw, vooral in gele vlek = kleuren en details waarnemen -> scherp

Slide 23 - Tekstslide

Donkeradaptatie en nachtblindheid
De staafjes zijn veel gevoeliger voor licht dan de kegeltjes,

oftewel: de staafjes hebben een lagere drempelprikkel dan de kegeltjes

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Stereoscopie (diepte zien) - Binas tabel 87C4
Optisch chiasma

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?
  • Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten.
  • Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten.
  • Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

lens
iris
netvlies
zenuw

Slide 29 - Sleepvraag

Oudere mensen kunnen dikwijls de krant alleen zonder bril lezen, als ze deze met gestrekte armen voor zich houden. Welke van de genoemde veranderingen kan daarvan de oorzaak zijn?
A
troebelheid hoornvlies
B
troebelheid lens
C
verminderen van elasticiteit lens
D
groter worden van de afstand tussen lens en netvlies

Slide 30 - Quizvraag

Van buiten naar binnen kom je in je oog drie lagen tegen, wat is de juiste volgorde?
A
Netvlies, Vaatvlies, harde oogvlies
B
Vaatvlies, Netvlies, harde oogvlies
C
Harde oogvlies, vaatvlies, netvlies

Slide 31 - Quizvraag

Op welke plek van het netvlies moet het licht vallen/samenkomen?
A
Blinde vlek
B
Gele vlek
C
Vaatvlies
D
Hoornvlies

Slide 32 - Quizvraag

Waar ontstaat een impuls na een prikkel?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel

Slide 33 - Quizvraag

Kunnen niet-adequate prikkels in een zintuigcel impulsen opwekken?

Zo ja, in welke gevallen?
A
Nee
B
ja, niet-adequate prikkels wekken impuls op als ze heel zwak zijn
C
ja, niet-adequate prikkels wekken een impuls op als ze heel sterk zijn
D
ja, niet-adequate prikkels met dezelfde sterkte als adequate wekken ook een impuls op

Slide 34 - Quizvraag

Voor welke drie kleuren licht zijn de drie typen kegeltjes van de mens gevoelig?

Slide 35 - Open vraag

Lichtstralen die ons oog binnenkomen worden gebroken. Door welke 2 onderdelen van het oog worden de lichtstralen (het meest) gebroken?

Slide 36 - Open vraag

Welke 2 lichtreceptoren kennen we in het oog?

Slide 37 - Open vraag

Het hoornvlies bevat veel zenuwuiteinden. Wanneer je de zenuwuiteinden prikkelt, treedt er een reflex op. Welke reflex treedt op?
A
oogreflex
B
knipperreflex
C
kniepeesreflex
D
geen reflex

Slide 38 - Quizvraag

Bij het ouder worden van de mens begint het accommodatievermogen van de ogen te verminderen.
1) Kunnen de ooglenzen dan niet meer voldoende afgeplat of niet meer voldoende bol worden?
2) Is een bril met een positieve of negatieve glazen nodig om dit te corrigeren?
A
niet voldoende afgeplat, positieve glazen
B
niet voldoende afgeplat, negatieve glazen
C
niet voldoende bol worden, positieve glazen
D
niet voldoende bol worden, negatieve glazen

Slide 39 - Quizvraag

Bij oogonderzoek wordt wel eens gebruik gemaakt van stoffen waardoor pupilverwijding optreedt. Door de stoffen worden bepaalde spieren tijdelijk verlamd.
Welke spieren zijn tijdelijk verlamd, waardoor deze pupilverwijdering optreedt.
A
de oogspieren
B
de kringspieren in de iris
C
de spieren in het straalvormig lichaam
D
de straalsgewijs verlopende spieren in de iris

Slide 40 - Quizvraag

Het hoornvlies bevat veel zenuwuiteinden. Wanneer je de zenuwuiteinden prikkelt, treedt er een reflex op. Welke reflex treedt op?
A
oogreflex
B
knipperreflex
C
kniepeesreflex
D
pupilreflex

Slide 41 - Quizvraag

Bij het ouder worden van de mens begint het accommodatievermogen van de ogen te verminderen.
1) Kunnen de ooglenzen dan niet meer voldoende afgeplat of niet meer voldoende bol worden?
2) Is een bril met een positieve of negatieve glazen nodig om dit te corrigeren?
A
niet voldoende afgeplat, positieve glazen
B
niet voldoende afgeplat, negatieve glazen
C
niet voldoende bol worden, positieve glazen
D
niet voldoende bol worden, negatieve glazen

Slide 42 - Quizvraag

Bij oogonderzoek wordt wel eens gebruik gemaakt van stoffen waardoor pupilverwijding optreedt. Door de stoffen worden bepaalde spieren tijdelijk verlamd.
Welke spieren zijn tijdelijk verlamd, waardoor deze pupilverwijdering optreedt.
A
de oogspieren
B
de kringspieren in de iris
C
de spieren in het straalvormig lichaam
D
de straalsgewijs verlopende spieren in de iris

Slide 43 - Quizvraag

Ik heb de leerdoelen van basisstof 2 onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll

Wat vind je lastig/moeilijk?

Slide 45 - Open vraag

B2: Het oog
Maak opdrachten: 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32

Je kunt via de volgende slide nog meer oefenvragen maken over de zintuigen!

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link