2.2 Het oog

Thema 2 Waarneming en gedrag
2.2 Het oog
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 2 Waarneming en gedrag
2.2 Het oog

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten.
  • Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten.
  • Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 2 - Tekstslide

Het oog
125 miljoen zintuigcellen
verstelbare lens
2 miljoen neuronen

Slide 3 - Tekstslide

Bouw
  • Harde oogvlies: bescherming binnenkant
  • Traanklieren: bescherming tegen uitdroging/reiniging - staat in verbinding met traanbuizen en neusholte
  • Oogspieren

  • Hoornvlies: licht kan oog binnenvallen
  1. Iris: gekleurde gedeelte (pigment)
  2. Pupil: groter of kleiner oiv spieren iris

Het nut van wenkbrauwen en wimpers?

Slide 4 - Tekstslide

Doorsnede
(Binas 87C1+2)
  • Glasachtig lichaam: gelei

Binnen harde oogvlies
  • Vaatvlies: bloedvaten
  • Netvlies: lichtreceptoren -> gele vlek
  • Blinde vlek: oogzenuw

Voorkant
  • Voorste oogkamer: hoornvlies - iris
  • Achterste oogkamer: iris - ooglens


Slide 5 - Tekstslide

Licht -> lens -> receptoren netvlies -> impulsen -> sensorische neuronen -> gezichtcentra grote hersenen -> verwerking = beeld rechtopstaand en ware grootte

Slide 6 - Tekstslide

Accomoderen
Scherp beeld op het netvlies door veranderen vorm van de ooglens


Straalvormig lichaam met kringspieren (accomodatiespieren)
  • Veraf: kringspieren ontspannen, lensbandjes gespannen - de ooglens is plat 
  • Dichtbij: kringspieren trekken samen, lensbandjes ontspannen - de ooglens is bol

Slide 7 - Tekstslide

Lichtbreking
Bij overgang van ene naar ander medium (gas, vloeibaar, vast)

F = brandpunt (hier komen lichtstralen bij elkaar)
f = brandpuntsafstand

Positieve lens: bol -> buigen lichtstralen naar elkaar toe = convergeren (f = positief)
Negatieve lens: hol -> spreiden lichtstralen = divergeren (f = negatief)

Slide 8 - Tekstslide

v = voorwerpafstand
b = beeldafstand

Slide 9 - Tekstslide

Beenvissen kunnen hun ooglenzen in de richting van het netvlies trekken = kleinere beeldafstand
Amfibieën kunnen hun ooglenzen naar de voorkant van hun ogen trekken = grotere beeldafstand

Slide 10 - Tekstslide

Oogafwijkingen
Bijziend
Oogbol te lang/hoornvlies en lens breken lichtstralen te sterk af -> correctie = holle (-) lens

Verziend
Oogbol te kort/ hoornvlies en lens breken lichtstralen niet voldoende af -> correctie = bolle (+) lens

Slide 11 - Tekstslide

Pupilreflex

Slide 12 - Tekstslide

Het huiswerk deel 1
Bestudeer blz. 86 t/m 93.

Maken + nakijken opdr. 11 t/m 22.

Slide 13 - Tekstslide

Het netvlies
Binas tabel87C3
Pigmentcellen: absorbeert licht = bescherming zintuigcellen

Lichtreceptoren (Binas 27A)
  • Staafjes: over hele netvlies (niet gele vlek), lage prikkeldrempel = contrasten waarnemen -> onscherper
  • Kegeltjes: hogere drempelwaarde, rood/groen/blauw, vooral in gele vlek = kleuren en details waarnemen -> scherp

Slide 14 - Tekstslide

Donkeradaptatie en nachtblindheid
De staafjes zijn veel gevoeliger voor licht dan de kegeltjes,

oftewel: de staafjes hebben een lagere drempelprikkel dan de kegeltjes
want; 1 vs. 10^3 microlux 

Slide 15 - Tekstslide

Stereoscopie (diepte zien) - Binas tabel 87C4
Optisch chiasma

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen behaald??
  • Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten.
  • Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten.
  • Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 17 - Tekstslide

Het huiswerk
Bestudeer blz. 86 t/m 98.

Maken + nakijken opdr. 11 t/m 29.

Slide 18 - Tekstslide