Je weet al wat ZINSDELEN zijn; hoe je de PERSOONSVORM (pv) en het ONDERWERP in een zin vinden kunt; deze les weet je hoe je het WERKWOORDELIJK GEZEGDE (wwg) en het LIJDEND VOORWERP (lv) vinden kunt.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Leerdoel van deze les
Je weet al wat ZINSDELEN zijn; hoe je de PERSOONSVORM (pv) en het ONDERWERP in een zin vinden kunt; deze les weet je hoe je het WERKWOORDELIJK GEZEGDE (wwg) en het LIJDEND VOORWERP (lv) vinden kunt.
Slide 1 - Tekstslide
Waarom grammatica?
In T3 krijg je jouw eerste schoolexamen Nederlands (SE1) over grammatica. Dit wordt dan jouw eerste cijfer voor Nederlands in T4.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Weet je het nog?
Slide 4 - Tekstslide
Hoe vind je de pv?
A
Wie of wat + pv?
B
De zin vragend maken
C
De zin in een andere tijd zetten
D
De volgorde van de zin veranderen
Slide 5 - Quizvraag
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Wie of wat + pv?
B
De zin in een andere tijd zetten
C
Met wie + pv?
D
De zin veranderen van aantal
Slide 6 - Quizvraag
Werkwoordelijk gezegde
- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm
plus de andere werkwoorden in de zin, dus alle werkwoorden in de zin.
Barbara wil piano leren spelen.
wwg= wil leren spelen
- Staat 'te' of 'aan het' voor het werkwoord? Dit hoort bij het wwg.
Kees ligt in een hangmat te lezen.
wwg= ligt te lezen
Slide 7 - Tekstslide
pv - wwg- ow
Geef in de volgende dia's aan wat de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wwg) en het onderwerp (ow) is.
Slide 8 - Tekstslide
Lotte gaat vanaf volgende week elke zaterdagochtend werken bij de bakker.
Slide 9 - Open vraag
Achter de sporthal zijn in de kerstvakantie twee kunstgrasvelden gemaakt.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Video
Dus.... het lijdend voorwerp in een zin vind je door:
De vraag te stellen ' Wat/ wie + wwg + ow?'
Het lv is meestal een 'watje' en het ow is meestal een 'wietje'
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand
Slide 13 - Quizvraag
De politie gaf de fietser een bekeuring. Het lv is?
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring
Slide 14 - Quizvraag
G
r
a
m
m
a
t
i
c
a
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het ww gezegde? Waarom wil jij geen kussengevecht houden?
A
waarom
B
waarom houden
C
wil houden
D
houden
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de zin? Volgende week gaan we op wintersport.
Slide 17 - Open vraag
Even in de herhaling:
wwg = alle werkwoorden in de zin, dus ook de pv
Lv = wat/wie + wwg + ow
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp? Ik heb haar een boek geleend.
A
ik
B
een boek
C
heb geleend
D
haar
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp? Ik geef Marieke een zoen.
A
Marieke
B
geef
C
een zoen
D
ik
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp? Michael heeft Pippa gefeliciteerd met haar verjaardag.
A
heeft gefeliciteerd
B
Michael
C
met haar verjaardag
D
Pippa
Slide 21 - Quizvraag
Huiswerk voor de volgende les:
Je weet hoe je de pv, wwg, ow en lv vinden kunt in een zin en je hebt gemaakt opdracht 1 t/m 5 van blz. 80-81