Spelling 2.8 talent deel 2/2

Welkom klas 3
Spelling 2.8
timer
15:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas 3
Spelling 2.8
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

spelling 2.8
  • Werkwoordspelling
  • De komma
  • Meervoud van zelfstandige naamwoorden: etages, camera’s, baby’s, melodieën, bacteriën, sleeën
  • aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Het ....(betekenen) niet veel.
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 3 - Quizvraag

De jongens ...... (verhuizen) gisteren.

Slide 4 - Open vraag

Het meisje ..... (beleven) dat gisteren op een hele andere manier. (geef het juiste antwoord + toelichting!)

Slide 5 - Open vraag

Kofschip

Slide 6 - Tekstslide

Hoe herken je een voltooid deelwoord?
A
Begint altijd met ge-, be- of -ver
B
Staat altijd aan het einde van de zin
C
gaat altijd samen met een hulpwerkwoord
D
als het geen persoonsvorm is

Slide 7 - Quizvraag

''Er wordt in dat huis heel wat gevierd.''
Wat is het hww(= pv)?

Slide 8 - Open vraag

''Er wordt in dat huis heel wat gevierd.''
Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 9 - Open vraag

Maak een zin waarin 'hebben' het hulpwerkwoord is.

Slide 10 - Open vraag

Voltooid deelwoord
  1. Kijk naar het werkwoord: 
  2. Haal –en af van het hele werkwoord 
  3. Kijk naar de laatste letter 
  4. In ‘t (e)x – k(o)fsch(i)p ?  
  5. Ja:  + t 
  6. Nee:  + d 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb gisteren (juichen).....
  1. Kijk naar het werkwoord:  
  2. Haal –en af van het hele werkwoord  
  3. Kijk naar de laatste letter  
  4. In ‘t (e)x – k(o)fsch(i)p ?   
  5. Ja: ik-vorm + t  
  6. Nee: ik- vorm + d 

Slide 13 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 14 - Quizvraag

Wij hebben altijd in hem .....(geloven)

Slide 15 - Open vraag

welke vragen over werkwoordspelling heb je nu nog?

Slide 16 - Open vraag

Bladzijde 73 in boek
Komma gebruik je:
  • Tussen twee gezegdes in een samengestelde zin
  • In een opsomming (en zij kocht melk, boter en eieren)
  • Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden (de mooie, rode deur)
  • Bij woordjes als toch, ja hoor en oké (dit vind je leuk, toch?)
  • ook voor een voegwoord als dat midden in de zin staat
  • Op zijn eerste stagedag gaat hij extra vroeg van huis, zodat hij op tijd op het adres verschijnt.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Maken deze week: spelling 2.8
Wat? opdracht 2, 3 a en b t/m 6 en 9 t/m 12
Hoe? alleen of samen
Klaar? lezen uit je leesboek

Slide 19 - Tekstslide