In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 10 min
Onderdelen in deze les
Vraagwoorden: Who, what, when, where etc.
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je:
- vertellen wanneer we vraagwoorden gebruiken.
- ken je verschillende vraagwoorden in het Engels.
- kun je zinnen maken met de vraagwoorden in het Engels.
Slide 2 - Tekstslide
Welke vraagwoorden ken je in het Engels?
Slide 3 - Woordweb
Interrogative pronouns
De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om iets te vragen.
Vraagwoorden staan altijd vooraan in de zin. Daarnaast is het niet mogelijk om een vraagwoord te beantwoorden met ja of nee. Het is namelijk altijd een open vraag.
Slide 4 - Tekstslide
vragende voornaamwoorden
what
wat
where
waar
when
wanneer
who
wie
which
welke
why
waarom
how
hoe
Slide 5 - Tekstslide
Talking about quantities: some, any
Slide 6 - Tekstslide
1. There weren'tsome / any children in the hospital.
2. We did some / any hard exercises during the workout.
3. Is there something / anything I can do to help you?
4: He lives somewhere / anywhere in Scotland.
5: I tried to find you a magazine, but they didn't sell some / any titles you like.
6: Can I buy some / any painkillers, please?
7: I only like some / any of the instructors of the gym.
4
2
1
6
5
7
3
Slide 7 - Sleepvraag
Some & Any
Bevestigende zinnen
Vragen
Ontkennende zinnen
Some
+
+
Any
+
+
Some & Any
(=wat, een paar en enkele)
SOME gebruik je in:
1. Bevestigende zinnen:
Mum has brought us some apples.
2. Vragen waarbij je een deel van een bekend geheel aanvraagt.
May I have some water?
3. Vragen waarbij je iets aanbiedt:
Would you like some biscuits?
ANY gebruik je in:
1. Ontkennende zinnen:
We didn't bring any lunch.
2. Alle andere vragen:
Have you got any orange juice?
Slide 8 - Tekstslide
Some / Any
Some
Any
Je gebruikt dit als je enkele of wat bedoelt.
I need some eggs.
He has some candy for you.
Je gebruikt dit in ontkenningen of als je wat bedoelt.
She doesn't have any money.
Do you have any sugar?
Slide 9 - Tekstslide
Als je wilt vragen of jij/iemand iets kan (doen).
Als je iets beleefd wilt vragen.
Advies, maar geen verplichting.
Jezelf verplichten.
Sterk advies, maar geen verplichting.
Verplichting.
... you call me back in a few minutes?
... you pass me the salt, please?
We ... take the train to school tomorrow. It's going to rain.
He ... see the dentist about that sore tooth.
We ... take our medication.
He ... finish his homework before playing videogames.
have to / has to
could
can
should
must
Slide 10 - Sleepvraag
Bij welk onderdeel horen deze voorbeelden?
Onderdelen: Voorbeelden:
vragende voornaamwoorden
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
De tegenwoordige tijd (present simple)
rangtelwoorden
am, lives, watches, cries, cry, dances, goes, runs, have got