Periode 7 hoofdstuk 9 les 1 en 2

WAW Periode 7 lesweek 1
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
WawMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

WAW Periode 7 lesweek 1

Slide 1 - Tekstslide

Waar werken we naartoe?
Lesweek 8 lever je een portfolio in met uitgewerkte lesopdrachten. Hier werk je in de les aan of tijdens zelfstudie deze periode. 
Daarnaast krijg je een toets in week 8. 

WAW boek Onderwijsassistent: Hoofdstuk 9, 10, 11 en 13.





Slide 2 - Tekstslide

Weken
Onderwerp
Hoofdstuk
Week 1
Differentiëren- NT2 onderwijs en hoogbegaafdheid
9
Week 2
Lees- en spellingsstoornissen, rekenstoornissen, NLD, dyspraxie en handelingsplan
9
Week 3
Passend onderwijs in de regio, klas of op maat
10
Week 4
Passend onderwijs in de regio, klas of op maat
10
Week 5
Aandacht voor de introverte leerling 
11
Week 6
Handicaps en beperkingen 
13
Week 7
Waar ligt jullie behoefte individueel of als klas?
Week 8
Inleveren van portfolio met lesopdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Differentiëren

Slide 4 - Woordweb

DIFFERENTIËREN




Differentiëren

De manier waarop de leraar omgaat  met verschillen tussen leerlingen

Binnen het onderwijs heb je te maken met verschillende  typen leerlingen. Ieder met een eigen niveau en onderwijsbehoefte. Het is de taak van het onderwijs om zich aan te passen aan de verschillen tussen leerlingen. 

Slide 5 - Tekstslide

Welke werkprocessen behandelen we deze periode 7
P3-K1-W1 levert een bijdrage aan het ontwikkelen van een plan voor de begeleiding

 
P3-K1-W4 Biedt (specifieke) ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten aan


P3-K1-W5 Biedt ondersteuning gericht op zelfredzaamheid

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdstuk 9: Ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten

Hoofdstuk 9
les 1:

§9.3 Differentiëren


Slide 10 - Tekstslide

Hoofdstuk 9: Ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten

Na behandeling van deze lessen heeft;
- De student heeft basiskennis van begrippen en theorieën uit de orthopedagogiek, waaronder leer- en gedrags- en opvoedingsproblemen
De student kan ontwikkelingsgericht werken: signaleren, creëren en benutten van kansen op cognitief, motorisch, zintuigelijk en sociaal-emotioneel gebied
De student kan werken vanuit een onderzoekende en lerende houding
Begrijpen van NT2 problematiek en TOS.
Ontwikkelen van een plan voor begeleiding van leerlingen met NT2 en TOS.
Ontwerpen en uitvoeren van ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten.
Ondersteuning bieden gericht op zelfredzaamheid van leerlingen met NT2 en TOS.


Slide 11 - Tekstslide

Even opfrissen!
Iedere leerling ontwikkelt zich op een ander tempo. In de klas speel je hier op in door te differentiëren. 

Leerlingen kunnen leerproblemen hebben of leerstoornissen.

Wanneer is er sprake van een leerprobleem?

Wanneer is er sprake van een leerstoornis?

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord
Leerprobleem: 

Wanneer het kind moeilijk het tempo op school kan bijhouden. De oorzaak kan liggen bij het kind zelf of de omgeving. 

Leerstoornis:

Wanneer een kind problemen heeft met die het leren lezen, spellen of rekenen belemmeren.
Vaak heeft een leerstoornis een neurologische oorzaak; in de hersenen werkt iets niet of anders 
waardoor het leren wordt verstoord. 

Slide 13 - Tekstslide

Differentiatievoorbeelden in de klas 

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag 
Lees paragraaf 9.3. en maak 
individueel opdracht 9.03.

Bespreek deze opdracht daarna in 
3 tallen. Zijn er zaken die opvallen?


Slide 15 - Tekstslide

Lesopdracht 1
De klas wordt verdeeld in groepjes van 3-4 studenten.
 Elk groepje krijgt een casus met een fictieve klas waarin verschillende leerbehoeften beschreven staan. Iedere student uit het groepje gaat een manier bedenken / ontwerpen voor iedere fictieve leerling, om op basis van lesstof, tijd of instructie te differentiëren en daarbij rekening te houden met de leerbehoeften van de fictieve leerlingen. 

We bespreken vervolgens na welke ideeën jullie hebben bedacht. Heb je ideeën bedacht,
werk deze dan ook uit in concrete voorbeelden

Slide 16 - Tekstslide

Portfolio opdracht 1
Samen met je groepje van lesopdracht 1 werk je in een word document
de casus uit en geef je concrete voorbeelden hierbij. 

Wat komt er dus in dit document:
1. de beschreven casus
2. een uitwerking van de ideeën per student over de differentiatie in lesstof, tijd of instructie 
3. een verantwoording van jullie gemaakte keuzes
4. een vermelding van de gebruikte bronnen

Slide 17 - Tekstslide

Afronding periode 6
In periode 6 heeft iedereen een DA model ingeleverd en beoordeeld gekregen. 
In week 8 van periode 7 is hier de herkansing voor tijdens de les. 

De studenten die een herkansing nodig hebben kunnen tijdens de zelfwerktijd in deze eerste les feedback krijgen om zichzelf goed voor te bereiden op de herkansing. 

Slide 18 - Tekstslide


Les twee van lesweek 1

Slide 19 - Tekstslide

Op welke manieren kan je differentiëren in de klas?

Slide 20 - Open vraag

Convergente differentiatie betekent:
A
Er is een minimaal doel en klassikale instructie
B
Er is enkel een verlengde instructie
C
Er is zowel een klassikale als verlengde instructie
D
de leraar staat centraal

Slide 21 - Quizvraag

Divergente differentiatie betekent:
A
Er zijn meerdere doelen te behalen
B
De leraar is begeleider in het leerproces
C
Er is zowel een klassikale als verlengde instructie
D
er wordt samen geoefend in de les

Slide 22 - Quizvraag

Waar werken we naartoe?
Lesweek 8 lever je een portfolio in met lesopdrachten. Hier werk je in de les aan of tijdens zelfstudie deze periode. 
Daarnaast krijg je een toets in week 8. 

WAW boek Onderwijsassistent: Hoofdstuk 9, 10, 11 en 13.





Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Hoofdstuk 9: Ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten

Hoofdstuk 9
les 2:


§9.4 Tweetaligheid (NT2) in het ( basis) onderwijs
§9.5. Hoogbegaafdheid

Slide 27 - Tekstslide

Wat weten jullie al over NT2?

Slide 28 - Open vraag

Tweetaligheid (NT2) in het (basis) onderwijs
Tegenwoordig groeien steeds meer leerlingen met een andere culturele achtergrond meertalig op. Thuis spreken ze hun eigen taal en bijvoorbeeld in de kinderopvang of op school spreken ze Nederlands. Voor anderstaligen is Nederlands hun tweede taal. 

In het onderwijs wordt dit aangegeven met NT2. Nederlands is niet hun moedertaal, waardoor ze geen native speaker zijn. 

Native speaker: 
Iemand die een taal als kind via een natuurlijk taalverwervingsproces heeft geleerd

Slide 29 - Tekstslide

VVE programma's 
Anderstaligen hebben soms specifieke problemen bij het leren. Vandaar dat al in de kinderopvang wordt gewerkt met een VVE programma. 

De programma's zijn gericht op de taalontwikkeling maar kunnen ook helpend zijn voor de totale ontwikkeling van het kind.

Welke VVE programma's heb je nog onthouden van vroeger, of juist van periode 6 WAW?


Slide 30 - Tekstslide

Intercultureel onderwijs

Nederland is een multiculturele maatschappij. Het basisonderwijs is daarom wettelijk verplicht om leerlingen voor te bereiden op het kunnen functioneren in deze maatschappij. Het onderwijs moet dus ook multicultureel zijn.

Doelen intercultureel onderwijs:
1. Wegnemen van vooroordelen en voorkomen/bestrijden van discriminatie en racisme
2. Compenseren van taal- en leerachterstanden
3. Ontwikkelen van een positieve houding tegenover culturele diversiteit






Slide 31 - Tekstslide

Problemen voor NT2- leerlingen

  • context is cultureel bepaald 
situatie kan niet helder zijn doordat deze niet aansluit bij eigen cultuur, stof wordt minder snel opgenomen

  •  beperkte woordenschat
specifieke termen bij bijvoorbeeld geschiedenis of aardrijkskunde worden minder snel opgepikt omdat ze de woorden niet begrijpen

  • Taalvaardigheid is gebonden aan de leersituatie
NT2 leerlingen weten niet wat ze met hun schoolkennis moeten buiten school om. 

Slide 32 - Tekstslide

Maar denk voor NT2 leerlingen ook eens aan..

Spreekwoorden:
 "zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens
"beter 1 vogel in de hand dan 10 in de lucht"
"met je mond vol tanden staan"

maar ook woorden die een gevoel aanduiden, zoals gezellig. 

Maak individueel opdracht 9.05. Koppel hem daarna terug met je klasgenoot. 

Slide 33 - Tekstslide

Maar denk voor NT2 leerlingen ook eens aan..

Spreekwoorden:
 "zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens
"beter 1 vogel in de hand dan 10 in de lucht"
"met je mond vol tanden staan"

maar ook woorden die een gevoel aanduiden, zoals gezellig. 

Maak individueel opdracht 9.05. Koppel hem daarna terug met je klasgenoot. 

Slide 34 - Tekstslide

Lesopdracht 1
Ik verdeel de klas in 3 groepen.

Elke groep krijgt een andere mate van ondersteuning bij een opdracht die zij moeten uitvoeren. Ieder groepje krijgt een opdracht in een onbekende taal. De opdracht moeten jullie zo goed mogelijk proberen uit te voeren. Jullie mogen niet met een andere groep  delen welke informatie jullie hebben gekregen. 

Slide 35 - Tekstslide

Lesopdracht 2
Bij anderstaligheid heeft ook de non-verbale communicatie aandacht nodig. Elke taal en cultuur heeft namelijk andere gebruiken in bijvoorbeeld gebaren en beleefdheidscodes. De studenten worden verdeeld in groepen van 5. Elk groepje krijgt een situatiekaart waarop een beleefdheidscode of gebaar uit een specifiek land staat beschreven. Bijvoorbeeld buigen in Zuid-Korea. Elk groepje leest en bekijkt de situatiekaart en bespreekt de volgende vragen met elkaar:

· Wat is het beleefdheidsgebaar?
· Hoe kan dit in Nederland worden opgevat?

Slide 36 - Tekstslide

Kenmerken van hoogbegaafdheid

Slide 37 - Woordweb

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

1. Een kind is hoogbegaafd als het een IQ van 135 of hoger heeft en sneller leert dan andere kinderen.

Laat studenten naar een kant van het lokaal lopen voor de keuze juist, en naar de andere kant van het lokaal lopen voor onjuist. Bij weinig ruimte kan er worden opgestaan voor juist en blijven zitten voor onjuist.

Slide 38 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

2. Een kind met een hoog IQ is altijd hoogbegaafd.

Slide 39 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

3. Hoogbegaafde kinderen kunnen vaak goed zelfstandig werken en moeilijke problemen oplossen.

Slide 40 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

4. Hoogbegaafde kinderen leren lezen vaak later dan andere kinderen.

Slide 41 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

5. Hoogbegaafde kinderen kunnen goed onthouden wat ze leren.

Slide 42 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

6. Hoogbegaafde kinderen maken makkelijk vrienden omdat ze dezelfde interesses hebben als hun leeftijdsgenoten.

Slide 43 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

7. Hoogbegaafde kinderen zijn vaak perfectionistisch en kunnen bang zijn om fouten te maken.

Slide 44 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

8. Hoogbegaafde kinderen hebben alleen extra hulp nodig bij leren, niet bij sociale situaties.

Slide 45 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

9. Hoogbegaafde kinderen kunnen zich goed inleven in anderen en begrijpen vaak hoe anderen zich voelen.

Slide 46 - Tekstslide

Lesopdracht 1 Stellingen over hoogbegaafdheid
Stelling 

10. Een goede schoolomgeving is belangrijk voor de ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen.

Slide 47 - Tekstslide

Kenmerken hoogbegaafdheid
  • IQ van 135 of hoger
  •  ontwikkelingsvoorsprong en leren sneller
  • op jonge leeftijd al in staat om bepaalde cognitieve, motorische of creatieve taken te verrichten die je op deze leeftijd nog niet zou verwachten
Kenmerken van hoogbegaafdheid hebben betrekking op zowel de persoonlijkheid, cognitie als emotie. 
  • Persoonlijk: veel doorzettingsvermogen, groot creatief vermogen, veel motivatie
  • Cognitief: vroege leeftijd lezen, goed geheugen, goed zelfstandig werken
  • Emotioneel: groot inlevingsvermogen, emotioneel "alleen" staan, sterk rechtvaardigheidsgevoel. 

Slide 48 - Tekstslide

Verschil in leren
Bottom up: Je ontwikkelt begrip door veel te oefenen. Leerlingen maken zich de leerstof eigen door veel te ervaren en handelingen uit te voeren

Bottom down: Het begrip is er al dus er is weinig oefening nodig.  Hoogbegaafde leerlingen leren meestal bottom down, terwijl de meeste leerlingen bottom up leren. 

Slide 49 - Tekstslide

Wie heeft er ervaring in de klas met leerlingen met hoogbegaafdheid of een andere ervaring?

Slide 50 - Open vraag

Didactische benadering bij hoogbegaafdheid
Om te voorkomen dat een leerling met hoogbegaafdheid zich gaat vervelen kan je:

  • Verrijken
  • Versnellen
  • Indikken

Of zijn er nog andere ideeën of ervaringen?

Slide 51 - Tekstslide

Lesopdracht 2
Lesopdracht 2

Hoogbegaafde leerlingen zijn niet altijd direct te herkennen aan het ‘goed kunnen leren'. Zij vertonen vaak ook ander gedrag in de klas, waardoor de hoogbegaafdheid niet altijd direct opvalt. Zo kunnen leerlingen zich laten zien als onderpresteerder. Deze leerling verveelt zich vaak door te weinig uitdaging en wilt t.o.v. de groep en erbij te horen. Ook kunnen leerlingen onderduiken. Of ze zijn juist erg succesvol, maar hebben enorm veel last van faalangst. 

De studenten krijgen in groepjes verschillende casussen voor zich en proberen n.a.v. de theorie de hoogbegaafde leerling te herkennen en onder te verdelen tussen de onderpresteerder, onderduiker en succesvolle leerling.

Slide 52 - Tekstslide

Portfolio opdracht 2
Lesopdracht 2 werk je uit in een word document.

Per casus beschrijf je door middel van de theorie uit je boek of internet hoe jij deze leerling zou helpen bij de zaken waar hij of zij tegenaan loopt. 
Denk aan:
- wat zou je zeggen als OA en waarom?
- hoe zou je de leerlingen kunnen uitdagen, motiveren of helpen?
- hoe zou je andere leerlingen hierbij kunnen betrekken? 
- Welke opdrachten, lessen of andere hulpmiddelen zou je inzetten?

Slide 53 - Tekstslide

Wat lever je deze week 1 in?
- Uitwerking van lesopdracht 1
- Uitwerking van lesopdracht 2

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Tekstslide