Havo 3 - Woche 4 - Stunde 2

Havo 3 - Woche 4 - Stunde 2
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Havo 3 - Woche 4 - Stunde 2

Slide 1 - Tekstslide

Planung

  • Wiederholung: 1e, 4e naamval zinsontleding

  • Paragraf E: Grammatik A
       - Zinsontleding 3e naamval
       - Aufgabe 18 t/m 29
       
Ziele

  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp en lijdend voorwerp gebruiken.

  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Vul aan:
- Als het pers. vnw het onderwerp van de zin is, staat deze in de .... naamval
- Als het pers. vnw het lijdend voorwerp van de zin is, staat deze in de .... naamval
timer
1:00

Slide 3 - Open vraag

Noteer de vraag moet je stellen om de zinsdelen te vinden:
- Onderwerp= ..... of .... + .... ?
- Lijdend voorwerp = ..... of .... + .... + ..... ?

timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Hat (zij) ... sich das Bein verletzt.
A
Sie
B
ihr
C
sie
D
ihnen

Slide 5 - Quizvraag

(Ik) ..... muss (hem)... zum Arzt bringen.
A
Mich ... ihn
B
Ich ... ihm
C
Mir ... ihr
D
Ich ... ihn

Slide 6 - Quizvraag

(Hij).... erkennt (jullie)...nicht.
A
Er... euch
B
Er ... ihr
C
Ihn ... euch
D
Ihm...ihr

Slide 7 - Quizvraag

(Wij) ..... begrüßen (hen) ... vor dem Eingang.
A
Uns ... ihr
B
Wir ... sie
C
Wir ... ihnen
D
Uns ... euch

Slide 8 - Quizvraag

Paragraf E: Grammatik A
Je hebt geleerd dat: 
  • De 1e naamval (Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is van de zin.
  • De 4e naamval (Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp is van de zin.

Je leert nu het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval bij zinsontleding. 

Slide 9 - Tekstslide

De 3e naamval (Dativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het meewerkend voorwerp van de zin is.

Het meewerkend voorwerp  vind je door de vraag te stellen: aan of voor wie/wat + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Slide 10 - Tekstslide

Ich zeige dir das Schwimmbad.
- persoonsvorm = zeige
- onderwerp = ich (1e naamval)
- lijdend voorwerp = das Schwimmbad (4e naamval)
- meewerkend voorwerp = dir (3e naamval)
Kannst du uns auch einen Tipp geben?
- persoonsvorm = kannst (gezegde = kannst geben)
- onderwerp = du (1e naamval)
- lijdend voorwerp = einen Tipp (4e naamval)
- meewerkend voorwerp = uns (3e naamval)

Slide 11 - Tekstslide

Gemeinsam besprechen: Fragen Aufgabe 25 t/m 29

Selbstständig machen: Aufgabe 18 t/m 29

Fertig = 
  • Slim stampen: Paragraf A, B, C, D, G, H, overhoren D-N & N-D
  • Verbessern: Paragraf A, B, C, D, H, G

Let op: alles van Slim Stampen moet deze week af zijn voor o/v/g + alle opdrachten van Paragraf A, B, C, D, H voldoende. 

An die Arbeit 

Slide 12 - Tekstslide

Wochenaufgaben
Af voor maandag
Verbessern: K2 Paragraf A, B, C, D, G, H
Machen: K2
  • Paragraf E: Grammatik
Lernen: K2
  • Slim stampen: Paragraf E
  • Slim Stampen overhoren Lernliste D-N
  • Slim Stampen overhoren Lernliste N-D
Alles van Slim Stampen K2 & Paragraf A, B, C, D, H  moet deze week met 80% of > afgerond zijn voor O/V/G woorden. 

Slide 13 - Tekstslide

Nächste Stunde
  • Lernliste N-D wiederholen 
  • Paragraf E: Grammatik abschließen



Slide 14 - Tekstslide