2U-17Mei-WordOrder

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat zeg je met de past continuous?
A
wat er op een bepaald moment in het verleden aan de gang was
B
wat er op dit moment gebeurd
C
wat er op een bepaald moment in de toekomst gaat gebeuren
D
als iets gebeurd is

Slide 3 - Quizvraag

Past Continuous:
Which sentence uses the Past Continuous
A
They were living in poverty.
B
They are living in poverty.
C
They lived in poverty.
D
They have been living in poverty.

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?
A
when, while
B
always, never, ever, often
C
right now, at the moment
D
yesterday, last week

Slide 5 - Quizvraag

Past Simple OR Past Continuous

The children __________(play)
in the park when it started to rain.

Slide 6 - Open vraag

Past Simple OR Past Continuous

I _________ (see) a famous celebrity when I was shopping on Oxford Street yesterday.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Word Order

What is the correct word order?
A
They never are on time.
B
They are never on time.

Slide 17 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
Billy went next door to his friend five minutes ago.
B
Billy went to his friend next door five minutes ago.

Slide 18 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
Danny went to school yesterday.
B
Went Danny to school yesterday.
C
To school went Danny yesterday.
D
Danny to school went yesterday.

Slide 19 - Quizvraag

Word Order

What is the correct word order?
A
You there went last Monday.
B
You there last Monday went.
C
You went last Monday there.
D
You went there last Monday.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde voor Word order?
A
Wat, Waar, Wanneer, Wie
B
Wie, Doet Waar, Wanneer
C
Wie, Doet, Wat, Wanneer, Waar
D
Wie, Doet, Wat, Waar, Wanneer

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Write two sentences in the correct word order

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide