Betoog havo3/vwo3

Betoog
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Betoog

Slide 1 - Tekstslide

Even de boel opfrissen...
Wat weet jij nog van argumenteren?

Slide 2 - Open vraag

Leerdoelen
  • Je herhaalt eerder geleerde stof over 'argumentatie'
  • Je leert wat een betoog is.
  • Je leert wat een goede opbouw is van een betoog. 
  • Je leert de begrippen standpunt, argument, tegenargument en weerlegging

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De basisbegrippen
Een standpunt is een mening over een bepaalde stelling, bijvoorbeeld:
Mensen moeten minder vlees eten

Argumenten gebruik je om iemand te overtuigen (tekstdoel), bijvoorbeeld:

Argument 1: Veel vlees eten is schadelijk voor de gezondheid. 
Of
Argument 2: Slachtvee leeft in heel slechte omstandigheden.

Slide 5 - Tekstslide

De basisbegrippen
Tegenargumenten zijn argumenten tégen het standpunt, bijvoorbeeld: 
In vlees zitten onmisbare voedingsstoffen, zoals proteïne
(daarom moet je het blijven eten)

Een weerlegging ontkracht een standpunt of argument, waardoor dat argument onschadelijk wordt gemaakt. Bijvoorbeeld:
Je kunt deze voedingsstoffen ook uit andere voeding halen, bijvoorbeeld paddenstoelen en bonen.

Slide 6 - Tekstslide

Alles op een rijtje:
Standpunt: Ik vind dat mensen minder vlees zouden moeten eten.
Argument 1: Veel vlees eten is schadelijk voor de gezondheid.
Argument 2: Slachtvee leeft in heel slechte omstandigheden.
Argument 3: De productie van vlees is slecht voor het milieu.
Tegenargument: In vlees zitten onmisbare voedingsstoffen, zoals proteïne.
Weerlegging: Je kunt deze voedingsstoffen ook uit andere voeding halen, bijvoorbeeld paddenstoelen en bonen.

Slide 7 - Tekstslide

De weerlegging
Standpunt: Ik vind dat mensen minder vlees zouden moeten eten.
Argument 1: Veel vlees eten is schadelijk voor de gezondheid.
Argument 2: Slachtvee leeft in heel slechte omstandigheden.
Argument 3: De productie van vlees is slecht voor het milieu.
Tegenargument: In vlees zitten onmisbare voedingsstoffen, zoals proteïne.
Weerlegging: Je kunt deze voedingsstoffen ook uit andere voeding halen, bijvoorbeeld paddenstoelen en bonen.

Slide 8 - Tekstslide

Er volgen zo een paar vragen...
Om te kijken of je standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen uit elkaar kunt halen. 

Kijk naar de zin die tussen [vierkante haakjes] staat.

Slide 9 - Tekstslide

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 10 - Quizvraag

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Maastricht doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 11 - Quizvraag

[Leerlingen op de havo moeten in vier - in plaats van vijf - jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 12 - Quizvraag

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Bedenk een tegenargument bij de stelling: 'Mobieltjes zouden verboden moeten worden.'

Slide 14 - Open vraag

Bedenk een weerlegging bij het tegenargument: 'Zonder mobiel kunnen leerlingen niet meer communiceren met de school, familie of vrienden.'

Slide 15 - Open vraag

Samengevat: wat heb je nodig voor een betoog?
  • Een duidelijk(e) stelling/standpunt t.o.v. onderwerp
  • Eigen argumenten
  • Goede onderbouwing van eigen argumenten.
  • Tegenargument(en) [indekken]
  • Weerlegging(en)
  • Goede onderbouwing weerlegging
  • Conclusies/slot

Slide 16 - Tekstslide

Begrijp je de basiskennis van een betogende tekst? (dus: argument, weerlegging, etc.).
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll