H1 Lezen - Vaste tekststructuren: probleem-oplossing,/ verklaring / verleden-heden-toekomst

Vaste tekststructuren
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vaste tekststructuren

Slide 1 - Tekstslide

Je leert over vast tekststructuren die je in teksten moet herkennen.
Je leert 3 vaste structuren: probleem-oplossingsstructuur, verklaringsstructuur en verleden-heden-toekomststructuur. 
Wat is een vaste tekststructuur? 
Inhoud en opbouw probleem-oplossingsstructuur / verklaringsstructuur /  verleden-heden-toekomststructuur 
Nederlands H1 Lezen, blz. 12-17
startopdracht (zelfstandig en samen bespreken)
maak opdr. 1 - 2 - 3   
Snel klaar? Maak dan ook opdr. 4 + 5
Hoe ging het? 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vooraf: opbouw
De meeste teksten hebben een inleiding, een middenstuk (kern) en een slot. 
Ze zijn vaak opgebouwd volgens een vaste structuur.

Slide 4 - Tekstslide

Vooraf: tekststructuren
Een tekststructuur maakt duidelijk hoe een tekst in elkaar steekt. Er zijn verschillende tekststructuur.

In deze paragraaf behandelen we er drie.

Slide 5 - Tekstslide

signaalwoorden
Elke tekststructuur maakt gebruik van signaalwoorden.
Signaalwoorden zijn woorden die er voor zorgen dat je weet met wat voor soort tekst je te maken hebt. 

Slide 6 - Tekstslide

1. probleem-oplossingsstructuur
Een tekst waarin de signaalwoorden: probleem en oplossing voorkomen. Voorbeeld: In de inleiding wordt het probleem aangekaart, vervolgens worden in het middenstuk per alinea oplossingen genoemd en uitgewerkt. Hier kunnen oorzaak en gevolg ook signaalwoorden zijn.

Slide 7 - Tekstslide

probleem-oplossingsstructuur
- In de inleiding: het probleem (plus gevolgen)
- In het middenstuk: gevolgen (waardoor is het een probleem? wat merk je ervan?) / oplossingen worden ook aangedragen.
- In het slot: de beste oplossing wordt genoemd

Slide 8 - Tekstslide

signaalwoorden probleem-oplossing
Als je naar de stad wilt gaan, is het probleem dat je dat alleen met de auto kunt doen. Er rijden geen bussen en fietsen is te ver.
Een oplossing zou zijn als er kleine busjes zouden gaan rijden.  

Slide 9 - Tekstslide

2. verklaringsstructuur
In een uiteenzetting met een verklaringsstructuur verklaar je een verschijnsel. Bij een verschijnsel moet je denken aan iets wat zich voordoet, waarna je dit gaat onderzoeken. Bijvoorbeeld: luchtverontreiniging
In je inleiding introduceer je dit verschijnsel en in de kern werk je dit verder uit aan de hand van voorbeelden, kenmerken, oorzaken en gevolgen.

Slide 10 - Tekstslide

verklaringsstructuur
- In de inleiding: een verschijnsel wordt benoemd
- In het middenstuk: kenmerken en voorbeelden van het verschijnsel worden genoemd. Maar, denk ook aan verklaring/verklaringen, oorzaak/oorzaken, reden/redenen
- In het slot: Een samenvatting of conclusie wordt gegeven 

Slide 11 - Tekstslide

signaalwoorden verklaringsstructuur
Bij oorzaken: Doordat er te weinig mensen gebruik maken van de bus, rijden er sinds dit jaar geen bussen meer naar de stad.
Redengevend verband: daarom, want, omdat
Voorbeeld: "Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had."
 

Slide 12 - Tekstslide

3. verleden-heden-toekomst
In een tekst kan ook een opbouw worden beschreven van het verleden, van het nu (heden) en hoe de toekomst over een onderwerp eruit zal zien.

Slide 13 - Tekstslide

Verleden-heden-toekomststructuur
- In de inleiding: het onderwerp wordt benoemd
- In het middenstuk: de situatie van vroeger en de situatie van nu wordt benoemd (meestal verdeeld in alinea's)
- In het slot: Een conclusie of de situatie in de toekomst wordt beschreven

Slide 14 - Tekstslide

signaalwoorden verleden-heden-toekomst
Chronologisch verband: eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later, voordat, nadat
 

Slide 15 - Tekstslide

Tip:
Meestal kun je de tekststructuur herkennen, als je de tekst globaal leest: Je komt te weten wat de hoofdzaken van een tekst zijn door de eerste en de laatste alinea te lezen en de eerste en laatste zinnen van de alinea's
Soms is het noodzakelijk om de tekst intensief te leen om erachter te komen welke structuur de tekst heeft.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een tekststructuur?
A
Het is de opbouw van de alinea's in een tekst
B
het is een manier om een tekst in te delen.
C
inleiding-middenstuk-slot

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN tekststructuur?
A
verklaring
B
verleden-heden-toekomst
C
probleem-oplossing
D
synoniemenstructuur

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de tekststructuur?
A
probleem - oplossing
B
beschrijving
C
verklaring
D
voor- en nadelen

Slide 19 - Quizvraag

Maken
Maak de opdracht 1-2-4
Snel klaar? Maak dan ook opdracht 3 en 5

Blz. 12-17

Slide 20 - Tekstslide