In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Trappen van vergelijking
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het einde van deze les weet/kun je:
de trappen van vergelijking herkennen en toepassen;
de onregelmatige vorm van de trappen van vergelijking herkennen en toepassen;
bijvoeglijke naamwoorden op de juiste manier schrijven;
stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden op de juiste manier toepassen.
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn......
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.
Slide 3 - Tekstslide
3 Niveaus
Er zijn drie niveaus: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.
Meestal worden de vergrotende en overtreffende trap gevormd door -er respectievelijk -st achter een bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.
Soms verandert de spelling van het grondwoord.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeelden
- blond - blonder - blondst
- nieuw - nieuwer - nieuwst
- lief - liever - liefst
- chic - chiquer - chicst
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeelden onregelmatige trappen
- goed - beter - best
- kwaad ('boos') - kwader - kwaadst
- graag ('met plezier') - liever - liefst
- veel - meer - meest
- weinig - minder - minst
Slide 6 - Tekstslide
Goed opgelet?
Hierna komen een aantal vragen die je moet beantwoorden.
Slide 7 - Tekstslide
Wat is de stellende trap van ongeduldigst
Slide 8 - Open vraag
Wat is de stellende trap van minder
Slide 9 - Open vraag
Wat is de vergrotende trap van groot
Slide 10 - Open vraag
Wat is de vergrotende trap van lelijk
Slide 11 - Open vraag
Wat is de overtreffende trap van goed
Slide 12 - Open vraag
Wat is de overtreffende trap van lekker
Slide 13 - Open vraag
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden (bn) geven een eigenschap of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen, maar dat hoeft niet.
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeelden
de blonde jongen
de houten kast
Fries suikerbrood
de jaarlijkse vergadering
De auto is rood.
Het tijdschrift verschijnt wekelijks.
Slide 15 - Tekstslide
Vorm van bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord heeft meestal een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e).
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeelden
De jongen is groot. De grote jongen.
De plank is dik. De dikke plank.
Slide 17 - Tekstslide
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Als een bijvoeglijk naamwoord iets vertelt over het materiaal waarvan iets gemaakt is, noemen we dit een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.