20221103 Donderdag

Donderdag 3 november
Goedemorgen!
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 47 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Donderdag 3 november
Goedemorgen!

Slide 1 - Tekstslide

OCHTEND

08.30 - 08.45 Jeugdjournaal
08.45 - 09.30 WISKUNDE
                         Toets
09.30 - 10.15 ENGELS
10.15 - 10.30 PAUZE
10.30 - 11.15 BIOLOGIE
11.15 - 12.00 NASK
12.00 - 12.20 PAUZE
MIDDAG

12.20 - 12.30 LEZEN
12.30 - 13.15 MENS&MAATSCHAPPIJ
13.15 - 14.00 LOB
14.00 - 14.30 WERK AFMAKEN/KEUZE

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

WISKUNDE

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
TOETS

Slide 5 - Tekstslide

ENGELS

Slide 6 - Tekstslide

Chapter 2 - E: Past continuous and past simple
Learning goal
After this lesson I can use the past continuous correctly. I can write a few simple sentences about myself and other people.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Chapter 2 - E: Past continuous and past simple
Maak de bijbehorende opdrachten

Slide 9 - Tekstslide

BIOLOGIE

Slide 10 - Tekstslide

Thema 2 Voeding en Vertering

Slide 11 - Tekstslide

BK § 2.5 Gezonde voeding
Het Voedingscentrum geeft mensen advies over gezond eten. Daarvoor hebben ze de Schijf van Vijf gemaakt. Hierbij horen vijf adviezen voor gezond eten.

De Schijf van Vijf bevat vijf vakken. Elk vak bevat een groep voedingsmiddelen die je dagelijks nodig hebt:
• groen: vooral vitaminen
• geel: vooral vetten
• roze: vooral eiwitten
• oranje: vooral koolhydraten
• blauw: vooral water

Eet je elke dag iets uit elk vak, dan krijg je alle voedingsstoffen binnen die je nodig hebt.
Uit de grote vakken moet je meer eten dan uit de kleine vakken. De grote vakken bevatten plantaardige voedingsmiddelen.

Producten met veel zout, veel suiker of veel vet staan niet in de Schijf van Vijf. Je kunt hier af en toe iets van eten. Maar niet te veel en niet te vaak.

Slide 12 - Tekstslide

BK § 2.5 Gezonde voeding
Adviezen voor gezonde voeding
1 Eet veel groente en fruit (groen)
Elke dag 250 gram groente en twee porties fruit is gezond.
2 Gebruik zachte en vloeibare vetten (geel)
Zachte vetten zijn goed voor je bloedvaten. 
Bijvoorbeeld olie en halvarine.
3 Eet meer plantaardig en minder vlees (roze)
Eet soms vlees en soms vis, peulvruchten, noten of ei.
4 Eet vooral volkoren (oranje)
Bijvoorbeeld volkorenbrood, volkorenpasta, zilvervliesrijst, volkoren couscous.
5 Drink dranken zonder suiker (blauw)
Je lichaam heeft elke dag vocht nodig. Maar geen extra suiker.
Drink daarom dranken zonder suiker: water, koffie en thee.

Slide 13 - Tekstslide

BK § 2.5 Gezonde voeding
Veiligheid
Gezond eten is belangrijk voor je gezondheid. Het is ook belangrijk dat je veilig voedsel eet. Voedsel kan besmet zijn met bacteriën of andere ziekteverwekkers. Je kunt dan een voedselvergiftiging oplopen.
Voedselvergiftiging is een infectie. Je krijgt voedselvergiftiging van voedsel dat besmet is met chemische stoffen of ziekteverwekkers, zoals bacteriën. Vaak heb je dan last van overgeven en diarree.

Voedsel kan ook bederven door bacteriën of schimmels. In de koelkast of diepvries
kunnen bacteriën en schimmels niet goed groeien. Daardoor bederft voedsel minder
snel.

Mensen die werken in een keuken, moeten schoon en netjes werken.
Zo voorkomen ze dat mensen voedselvergiftiging krijgen. 
De regels zijn:
• Werk met schone handen.
• Laat geen etensresten liggen.
• Maak tussendoor alles goed schoon.
• Bewaar eten in de koeling.

Slide 14 - Tekstslide

BK § 2.5 Gezonde voeding
Maak de bijbehorende opdrachten.


Slide 15 - Tekstslide

TL § 2.5 Gezonde voeding
Energie
Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstof. Brandstof geeft je lichaam energie. De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (afgekort: kJ). Een Marsreep levert ongeveer 1000 kJ energie, een appel ongeveer 300 kJ.
Een andere eenheid voor de energie in voedsel is de kilocalorie (kcal). Iemand die praat over ‘calorieën’ in voedsel, heeft het dus eigenlijk over kilocalorie.
Je kunt de eenheden naar elkaar omrekenen:
1 kcal = 4,2 kJ

Hoeveel energie je per dag nodig hebt, verschilt van persoon tot persoon. Het hangt onder andere af van je geslacht, je lichaamsgrootte, je lichamelijke inspanning en je leeftijd. Gemiddeld hebben jongens (mannen) meer energie nodig dan meisjes (vrouwen). Zolang je in de groei bent, neemt je energiebehoefte toe. Bij ouderen neemt de energiebehoefte weer af.
In de afbeelding hiernaast zie je hoeveel energie je ongeveer nodig hebt voor verschillende activiteiten. Ook in rust heb je energie nodig.
slapen          lopen           rennen        trap lopen   roeien
5 kj/min      18 kj/min    30 kj/min   46 kj/min   54 kj/min
Energiebehoefte

Slide 16 - Tekstslide

TL § 2.5 Gezonde voeding
Energie
Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstof. Brandstof geeft je lichaam energie. De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (afgekort: kJ). Een Marsreep levert ongeveer 1000 kJ energie, een appel ongeveer 300 kJ.
Een andere eenheid voor de energie in voedsel is de kilocalorie (kcal). Iemand die praat over ‘calorieën’ in voedsel, heeft het dus eigenlijk over kilocalorie.
Je kunt de eenheden naar elkaar omrekenen:
1 kcal = 4,2 kJ

Hoeveel energie je per dag nodig hebt, verschilt van persoon tot persoon. Het hangt onder andere af van je geslacht, je lichaamsgrootte, je lichamelijke inspanning en je leeftijd. Gemiddeld hebben jongens (mannen) meer energie nodig dan meisjes (vrouwen). Zolang je in de groei bent, neemt je energiebehoefte toe. Bij ouderen neemt de energiebehoefte weer af.
In de afbeelding hiernaast zie je hoeveel energie je ongeveer nodig hebt voor verschillende activiteiten. Ook in rust heb je energie nodig.
slapen          lopen           rennen        trap lopen   roeien
5 kj/min      18 kj/min    30 kj/min   46 kj/min   54 kj/min
Energiebehoefte

Slide 17 - Tekstslide

TL § 2.5 Gezonde voeding
Gewicht
Wat je eet en hoeveel je eet heeft invloed op je gewicht. Meestal geldt: je gewicht blijft gelijk als je evenveel energie opneemt als je verbruikt. Eet je meer dan je nodig hebt, dan wordt een deel van de voedingsstoffen opgeslagen als reservestof. Dat gebeurt vooral in de vorm van vet. Hierdoor word je zwaarder. Eet je minder dan je nodig hebt, dan ga je reservestoffen gebruiken als brandstof voor energie. Hierdoor neemt je gewicht af.

Maar je gewicht heeft ook te maken met erfelijke eigenschappen:
• De een heeft een zwaardere bouw dan de ander.
• De stofwisseling kan verschillen.
• De dikte van de onderhuidse vetlaag verschilt van mens tot mens (zie afbeelding).

Slide 18 - Tekstslide

TL § 2.5 Gezonde voeding
Overgewicht en ondergewicht
Bij overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) is er te veel vet in het lichaam opgeslagen. Mensen met overgewicht hebben meer kans op hart- en vaatziekten en op diabetes type 2 (suikerziekte). Overgewicht is ook slecht voor de gewrichten, want die worden dan te zwaar belast.

Een te laag lichaamsgewicht noem je ondergewicht. Ook ondergewicht is niet gezond. Er kan een tekort aan voedingsstoffen ontstaan. Iemand met ondergewicht wordt sneller ziek en kan zich lusteloos en moe voelen. Als het ondergewicht lang aanhoudt, neemt de kans op botbreuken toe.

Ondergewicht kan een gevolg zijn van ondervoeding. Bij ondervoeding krijgt iemand te weinig voedsel of te weinig voedingsstoffen binnen. De oorzaak kan zijn dat er te weinig voedsel beschikbaar is, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden. Maar ook door te veel ongezond eten kan iemand een tekort aan voedingsstoffen krijgen. In bijvoorbeeld hamburgers, chips en pizza zitten namelijk erg weinig voedingsstoffen.

Slide 19 - Tekstslide

TL § 2.5 Gezonde voeding
Afvallen en aankomen
Als je overgewicht of ondergewicht hebt, kun je proberen je gewicht naar een gezonde waarde te brengen. Sommige mensen proberen af te vallen door te weinig te eten of ze slaan een maaltijd over. Dat is niet zo’n goede manier. Hierdoor kun je juist eetbuien krijgen. En als je wilt aankomen, kun je beter niet te veel of ongezond voedsel gaan eten.
In tabel 1 staan gezonde manieren om aan je gewicht te werken.

Slide 20 - Tekstslide

Eetstoornissen
Mensen met een eetstoornis zijn in hun hoofd de hele dag bezig met eten. Ze maken zich zorgen over de invloed van eten op hun lichaam. Eten is voor hen een bron van spanning en angst.
Iemand met anorexia nervosa is niet te dik, maar voelt dat wel zo. Hij of zij valt daarom erg veel af en is bang om aan te komen. Iemand met anorexia heeft wel honger, maar weigert om (voldoende) te eten. Hierdoor ontstaat ondervoeding. Anorexia kan leiden tot ziekten, problemen met maag en gebit, haaruitval en zelfs overlijden.
Iemand met boulimia nervosa is ook bang om dik te worden en eet ook te weinig, maar heeft daarnaast regelmatig eetbuien. Daarna braakt hij of zij het voedsel weer uit of neemt laxeermiddelen (pillen waardoor je het voedsel snel weer uitpoept). Ook bij boulimia ontstaat ondervoeding. Door het braken kan de wand van de slokdarm onherstelbaar beschadigen.
Iemand met een eetbuistoornis heeft eetbuien, maar braakt niet en gebruikt geen laxeermiddelen. Daardoor leidt deze eetstoornis tot ernstig overgewicht (obesitas).

De oorzaak van een eetstoornis is vaak psychisch. Iemand met een eetstoornis heeft meestal een negatief oordeel over zichzelf. Oorzaken van eetstoornissen kunnen zijn:
• beïnvloed worden door je cultuur of de media
• ontevreden zijn over jezelf of je uiterlijk (negatief zelfbeeld)
• nare gebeurtenissen in je leven
• angst om de controle te verliezen
• faalangst of perfectionisme


TL § 2.5 Gezonde voeding
Hoe langer iemand lijdt aan een eetstoornis, hoe moeilijker deze te behandelen is. Het is daarom belangrijk dat iemand met een eetstoornis zo snel mogelijk hulp zoekt.

Slide 21 - Tekstslide

TL § 2.5 Gezonde voeding
Maak de bijbehorende opdrachten.


Slide 22 - Tekstslide

NASK

Slide 23 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Na deze les:
Kun je uitleggen hoe je met een prisma kunt zien dat wit licht uit verschillende kleuren bestaat.
Kun je uitleggen wat een spectrum is.
Kun je opsommen uit welke kleuren wit licht bestaat.

Slide 24 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Het spectrum
De ene kleur licht breekt net iets meer dan de andere. Daardoor komen de kleuren naast elkaar uit het prisma. Aan de ene kant van het prisma zie je een witte lichtstraal. Aan de andere kant zie je alle kleuren van de regenboog apart.

Bij het prisma zie je de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en violet. Deze kleuren noem je samen het spectrum van het zonlicht. 
Spectrum betekent: alle kleuren die in het licht zitten.

Als het regent en de zon schijnt, zie je vaak een regenboog. 
De witte lichtstralen van de zon worden door de regendruppels gebroken.
Daardoor zie je alle kleuren van het spectrum in de regenboog.

Slide 25 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Lichtbreking
Het licht van de zon zie je als wit licht. Toch bestaat zonlicht uit alle kleuren van de regenboog. Dat kun je zien met behulp van een prisma. Een prisma is een driehoekig stuk glas.

De witte lichtstralen vallen op een vlak van het prisma. Het vlak breekt de lichtstralen. Dat betekent dat de lichtstralen na het vlak verdergaan in een andere richting. In rechte lijnen gaan ze door het prisma naar het volgende vlak. Daar breken de lichtstralen nog een keer. Nu komt het licht weer in rechte lijnen uit het prisma (afbeelding).

Slide 26 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Het spectrum
De ene kleur licht breekt net iets meer dan de andere. Daardoor komen de kleuren naast elkaar uit het prisma. Aan de ene kant van het prisma zie je een witte lichtstraal. Aan de andere kant zie je alle kleuren van de regenboog apart.

Bij het prisma zie je de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en violet. Deze kleuren noem je samen het spectrum van het zonlicht. 
Spectrum betekent: alle kleuren die in het licht zitten.

Als het regent en de zon schijnt, zie je vaak een regenboog. 
De witte lichtstralen van de zon worden door de regendruppels gebroken.
Daardoor zie je alle kleuren van het spectrum in de regenboog.

Slide 27 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Kleurenspectrum
Van de kleuren in een lichtbron kun je een foto maken. Dat gaat op een speciale manier. In de camera worden de lichtstralen gebroken. Daardoor komen ze naast elkaar op de foto. In de afbeelding is dit gedaan voor een halogeenlamp. Op de foto zie je het spectrum van de halogeenlamp. Het spectrum van een halogeenlamp is bijna hetzelfde als het spectrum van zonlicht.

Slide 28 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Mengkleuren en zuivere kleuren
Het licht van een halogeenlamp bestaat uit verschillende kleuren. Daarom noem je het licht van een halogeenlamp een mengkleur.

Een andere lichtbron is een laser. Een laser is een lichtbron die maar één kleur licht geeft. Het licht van een laser is een zuivere kleur. De laser in afbeelding geeft groen licht. Een laser kan ook rood licht geven of blauw of een andere kleur.

Slide 29 - Tekstslide

BK NASK §6.4 Kleuren
Maak de opdrachten 1 t/m 5

Slide 30 - Tekstslide

TL NASK §6.4 Infrarode en ultraviolette straling
Na deze les:

Slide 31 - Tekstslide

TL NASK §6.4 Infrarode en ultraviolette straling
Maak de opdrachten van §6.4 Infrarode en ultraviolette straling

Slide 32 - Tekstslide

VOORLEZEN

Slide 33 - Tekstslide

MENS & MAATSCHAPPIJ

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Keuze / Werk afmaken
Jeugdjournaal

Slide 47 - Tekstslide