Nederlands lj 1 kader H4 herhaling hoofdstuk

Hoofdstuk 4
Herhaling heel H4
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
Herhaling heel H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Lesdoel bespreken
- Uitleg
- Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Herhaling van H4

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
Inleiding: meestal 1 alinea,  kennismaking met het onderwerp (door grapje of leuk verhaaltje).
Middenstuk: grootste stuk van de tekst, meeste informatie, meer alinea's.
Slot: laatste alinea is het slot, belangrijkste wordt kort herhaald.

LET OP!! Nieuwsbericht heeft géén slot.

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat
Woorden die elkaars tegenovergestelden zijn = tegenstellingen.
boven <> onder, links <> rechts, groot <> klein, enz.

In de tekst kun je achter de betekenis komen door naar tegenstellingen te zoeken.
Let op signaalwoorden als: maar, echter, daarentegen, toch.

Slide 5 - Tekstslide

Gezegde
Alle woorden die je kunt doen in de zin.
Alle werkwoorden in de zin. PV hoort bij het gezegde.

Ik heb een cadeautje kunnen kopen van mijn spaargeld.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het gezegde van deze zin:
Mike zou een nieuw spel willen kopen.

Slide 7 - Open vraag

Gezegde:
De hond had hard geblaft.

Slide 8 - Open vraag

Meervouden op -en / -s
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en of -s.

Hoe maak je die? En wat zijn de afspraken.

Slide 9 - Tekstslide

Meervouden op -en
Je zet -en achter het woord, maar soms moet je:
- laatste letter verdubbelen:         zus > zussen
- een a, e, o of u weghalen:            bioscoop > bioscopen
- een -s veranderen in een -z:      muis > muizen
- een -f veranderen in een -v:       dief > dieven

Slide 10 - Tekstslide

Meervouden op -s
Je zet -s achter het woord.
Meestal zit de -s aan het woord vast.
Maar als je het woord daardoor verkeerd uitspreekt, moet je een 's schrijven.
kassa > kassa's     /    hobby > hobby's 

Slide 11 - Tekstslide

Meervoud van:
kiwi

Slide 12 - Open vraag

Meervoud van:
laars

Slide 13 - Open vraag

Meervoud van:
wc

Slide 14 - Open vraag

Voltooid deelwoord
= een werkwoordsvorm.
- Staat altijd samen met hebben, worden, zijn. 
- Begint vaak met "ge-", maar "ge-" kan ook later in het woord staan: opgeruimd.
- Soms eindigt het op -n of -en: gedaan / gekozen.
- Soms eindigt het op een -d of een -t.


Slide 15 - Tekstslide

Voltooid deelwoord -t of -d?
1. verlengproef: maak het woord langer, dan hoor je wat het moet zijn.

2. 'T SeXy FoKSCHaaP > Pak het hele ww, haal -en eraf. Staat de laatste letter in 'T SeXy FoKSCHaaP? 
Ja? > voltooid deelwoord schrijf je met een  -t.
Nee? > voltooid deelwoord schrijf je met een -d.

Slide 16 - Tekstslide

Ik had gisteren een wedstrijd ....... (tennissen)
A
getennist
B
getennisd
C
getennissen

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb mijn vinger ..... (branden) aan het vuur.
A
gebrandt
B
gebrant
C
gebrand
D
gebranden

Slide 18 - Quizvraag

Wat is hier ....... (gebeuren)
A
gebeuren
B
gebeurd
C
gebeurt

Slide 19 - Quizvraag

Jan heeft zijn teen zwaar ..... (kneuzen)

Slide 20 - Open vraag

Opdrachten maken:
- Oefentoets maken.

Slide 21 - Tekstslide