H4 Herhaling

H4 Herhaling

- Inleiding, middenstuk en slot - Lezen

- Een tegenstelling zoeken - Woordenschat
- Gezegde - Taalverzorging
- Meervouden op -en en -s - Taalverzorging
- Voltooid deelwoord - Taalverzorging


1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 Herhaling

- Inleiding, middenstuk en slot - Lezen

- Een tegenstelling zoeken - Woordenschat
- Gezegde - Taalverzorging
- Meervouden op -en en -s - Taalverzorging
- Voltooid deelwoord - Taalverzorging


Slide 1 - Tekstslide

Inleiding, middenstuk en slot
Sommige teksten lees je helemaal, bijvoorbeeld een tekst op internet over je hobby of een tekst uit een leerboek. Om een tekst goed te begrijpen, is het handig om te weten hoe een goede tekst in elkaar zit.


Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin maak je kennis met het onderwerp van de tekst. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een grappig verhaaltje. De inleiding bestaat meestal uit één alinea.

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding, middenstuk en slot
Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst. Daarin staat de meeste informatie. Het middenstuk bestaat uit meerdere alinea’s.
De laatste alinea van een tekst is het slot. Hierin wordt het belangrijkste uit de tekst vaak kort herhaald.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Een tekst heeft altijd een inleiding, middenstuk en een slot
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Inleiding, middenstuk en slot helpen...
A
Voor een tekst met een goede structuur
B
Om een conclusie te vinden
C
Juiste informatie weer te geven
D
Om je tekst zo kort mogelijk te houden

Slide 6 - Quizvraag

Horen de alinea's bij de inleiding, middenstuk of slot? 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Alinea 1
Alinea 2
Alinea 3
Alinea 4
Alinea 5

Slide 7 - Sleepvraag

Tegenstellingen zoeken

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf in 2 minuten zoveel mogelijk tegenstellingen op: laag-hoog

Slide 9 - Open vraag

Soms kun je de betekenis van een woord vinden omdat het tegenovergestelde in de tekst staat:
- Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop zijn ze goedkoop.

Slide 10 - Tekstslide

Aan de woorden maar, echter, toch, daarentegen kun je zien dat er een tegenstelling genoemd wordt.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het tegenovergestelde van nep?
A
Echt
B
Mooi
C
Lelijk
D
Groot

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de tegenstelling in deze zin:
Met vallen en opstaan leer je vanzelf fietsen.

Slide 13 - Open vraag

Welk signaalwoord herken je:
Het vroeg als we vertrekken, maar laat als we aankomen

Slide 14 - Open vraag

Het gezegde
Wat is het gezegde? Hoe vind je het?

Slide 15 - Tekstslide

Gezegde
Het gezegde vertelt wat er in een zin "gebeurt". Dit bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Ik ben naar huis toegelopen.

Slide 16 - Tekstslide

Zal de leerkracht ons vandaag belonen?
A
Zal
B
vandaag
C
de leerkracht
D
Zal belonen

Slide 17 - Quizvraag

De carnavalsvierders hebben veel gedronken.
A
De carnavalsvierders
B
hebben
C
hebben gedronken
D
veel

Slide 18 - Quizvraag

Meervouden op -en en -s

Slide 19 - Tekstslide

Meervoud op -en
Je zet -en achter het woord: broek – broeken, product – producten.
Soms moet je ook iets anders doen:
• de laatste letter verdubbelen: zus – zussen, bed – bedden.
• een a, e, o of u weghalen: schuur – schuren, bioscoop – bioscopen.
• een -s veranderen in een -z-: muis – muizen, kaas – kazen.
• een -f veranderen in een -v-: neef – neven, dief – dieven.

Slide 20 - Tekstslide

Meervoud op -s
Zo maak je een meervoud op -s
Je zet -s achter het woord: spelletje – spelletjes, infectie – infecties.
Meestal moet de -s aan het woord vast. Maar als je het woord daardoor verkeerd uitspreekt, moet je een apostrof voor de -s schrijven:
kassa – kassa’s, echo – echo’s, menu – menu’s, hobby – hobby’s.

Slide 21 - Tekstslide

Schrijf het meervoud:
Fietstas

Slide 22 - Open vraag

Schrijf het meervoud:
Muur
A
Muuren
B
Muurs
C
Muren

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf het meervoud:
Reus

Slide 24 - Open vraag

Schrijf een zin van minimaal 5 woorden met het meervoud van laptop.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het meervoud van pasta?

Slide 26 - Open vraag

Voltooid deelwoord

Slide 27 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Altijd een werkwoord!
Staat er een voltooid deelwoord in de zin? Dan staat er altijd een vorm van hebben, zijn of worden in de zin.

Begint vaak met "ge"
Het staat genoteerd!


Slide 28 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Maar "ge" staat niet altijd in het midden.
Ik heb het cadeautje al ingepakt.
Zijn kamer wordt schoongemaakt.

Slide 29 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Soms eindigt het voltooid deelwoord op -n of -en.
Ik heb lekker geslapen.
Wij zijn gekozen als vertegenwoordigers van de klas.
Maar andere keren eindigt het voltooid deelwoord op een t of een d.
Om te weten welke je moet gebruiken, gebruik je de verlengproef: schilderen - geschilder.......

Slide 30 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van uitleggen:
Ik heb de regels toch .................... ?

Slide 31 - Open vraag

Voltooid deelwoord van vallen:
Mijn telefoon is gisteren ...................... .

Slide 32 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van lakken:
Ik heb gisteren mijn nagels ..................

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide