Antwoorden Examen 2022 2e tijdvak

Eindexamen 2022 2e tijdvak
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Eindexamen 2022 2e tijdvak

Slide 1 - Tekstslide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Tekstslide

1. Welke informatie moet je gebruiken?

2. Hoeveel T-shirts blijven er in Nederland?
Hoeveel is dit gemiddeld per Nederlander?
3. Welke informatie krijg je?
4.Wat weet je over de loonkosten in Nederland en Bangladesh?

1
Importwaarde van Bangladesh € 1.252.461.000
Totale importwaarde € 400.000.000.000
Welke procentsom?

2
Hoeveel is de importwaarde?
Hoeveel is de exportwaarde?Is er dan een tekort of een overschot?
Hoeveel uit Bangladesh en wat kost het?
Hoeveel uit andere landen en wat kost het?
Hoeveel kost het dan per T-shirt.
(1) minder dan 1%
(2) tekort
1 1.252.461.000/400.000.000.000 x 100 = 0,3%
• voor binnenlands gebruik: 270 miljoen - 130 miljoen = 140 miljoen 
• per Nederlander: 140 miljoen / 17,5 miljoen= 8 T-shirts 
B: 90 miljoen X € 2 = € 180 miljoen
A: 180 miljoen X € 3,50 = € 630 miljoen    Dat is samen € 810 miljoen.
€ 810 miljoen / 270miljoen = € 3 gemiddeld.
• Bij arbeidsintensieve productie zijn de loonkosten een belangrijke
kostenfactor 1
• Vanwege de lagere loonkosten in Bangladesh is de kostprijs per T-shirt
in Bangladesh veel lager 1


Slide 3 - Tekstslide

5. Weet je de soorten werkloosheid niet kijk dan naar de video. Of je boek op bladzijden 119 t/m 121
6. Waardoor zouden mensen 
nu juist wel deze duurdere T-shirts
 willen kopen?
7.Negatieve externe effecten? Woordenboek!
Negatieve externe effecten zijn negatieve gevolgen van productie of consumptie voor de welvaart van anderen, zonder dat de producent of consument daarvoor een vergoeding betaalt.
C
6
− De consumenten waarderen het positieve gedrag van de winkelketens, waardoor mogelijk de omzet
en de winst kan toenemen.
− Nederlandse consumenten zouden de winkelketens die het akkoord
niet ondertekenen kunnen boycotten. Hierdoor stijgt mogelijk de omzet en de winst van de
winkelketens die wel ondertekenden.

7
(1) abstracte
(2) monopolistische concurrentie


Slide 4 - Tekstslide

7. Abstracte/concrete markt bladzijde 72
Marktvorm paragraaf 3.4 en de video's



8. Homogene en heterogene goederen bladzijde 88 en video's.
− Er is een verschil tussen businessclass en economyclass.
− Er is een verschil in vertrektijden, op een gunstig tijdstip of minder gunstige
tijdstippen.
− Sommige aanbieders bieden meer service aan dan andere aanbieders.
− Sommige aanbieders bieden directe vluchten aan (andere met tussenstops).


(1) abstracte
(2) monopolistische concurrentie

Slide 5 - Tekstslide

9. Evenwichtsprijs bladzijde 82.
Omzet bladzijde 78.
10. Vliegtaks wordt in de vraag uitgelegd.
Vraag 1 bladzijde 152 en vraag 2 bladzijden 146, 182 en 184
11. Gebruik video hierboven.
Wat gebeurt er met het aanbod duurder wordt. 
Naar welke kant verschuift de lijn dan?


Hoeveel vluchten worden er verkocht bij de evenwichtsprijs?
Hoeveel omzet levert dit op?
€ 60 × 120.000 = € 7.200.000

(1) indirecte belastingen
(2) profijtbeginsel

D

Slide 6 - Tekstslide

12. Wat wordt de nieuwe prijs van een kaartje?
Kijk in de grafiek, hoeveel vliegtickets worden er dan verkocht?
Welke procentsom?
13. Zoek in je woordenboek
incidentele op. Meer weten kijk
naar de video.
€ 60/100X12,5 = € 7,50
€ 60 + € 7,50 = € 67,50 dan worden er 110.000 tickets verkocht.
Daarvoor 120.000 tickets
(110.000 - 120.000) / 120.000x 100 = - 8,3%
Een afname van 8,3%

A

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

14. Vasten lasten. Geef je geld uit of niet? Welke 2 antwoorden vallen dan als af?
Wat waren hiervoor de uitgaven aan bezoek de dierenarts?
15. Je moet hier berekeningen maken om te weten of het juist of onjuist is.
1.                         Lees verder op de volgende dia
Hoeveel huisdieren zijn postduif of andere vogel?
Hoeveel huisdieren zijn er totaal?
Welke procentsom?
C
5 miljoen + 3,9 miljoen / 33,5 miljoen X 100 = 26,6%
Onjuist

Slide 9 - Tekstslide

2. 

3. 

16. Miljoenen en miljarden
 Welke procentsom?
Hoeveel gezinnen hebben een huisdier en hoeveel gezinnen zijn er?
Welke procentsom?
Hoeveel huisdieren die geen vis zijn, zijn er?
Hoeveel vissen zijn er?
Stelling juist/onjuist?
Een punt om het duidelijk leesbaar te maken.
Staat er een komma dan is er al een nul bezet.
17, 14 miljoen = 17.140.000
4,5 miljoen / 7,6 miljoen X 100 = 59,2%
Juist
Alle dieren optellen is 14,85 miljoen.( Niet de vissen erbij!!)
Alle vissen 18 miljoen.
Juist.
€ 2.010.000.000 / 100 X 65 = € 1.306.500.000
€ 1.306.500.000 / €33.500.000 = €39,00

Slide 10 - Tekstslide

17. Basisjaar = 100
Je vergelijkt altijd ten opzichten
van het basisjaar. Meer uitleg
op de slide hierna.

18 Boek bladzijde 183.
Let op als ze vragen wat het is
in je antwoord altijd het woord PROCENTEN!!!
Wat valt je op aan de tarieven?
Wat kan dan het enige juiste antwoord zijn?
a. € 45,50 / 100 x 40 =€ 18,20
b. € 45,50 / 100 x 270 = € 112,85
1. progressief
2. lijn A

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

19. Wat is omzet en wat is nettowinst?
Boek bladzijde 78.
20. Gebruik de informatiebron.



Nu rustig lezen en uitrekenen.





− als de bedrijfskosten minder snel groeien dan de omzet
− als de inkoopwaarde minder snel groeit dan de omzet

• iDEAL: 210 × € 0,45 = € 94,50 minimale kosten: € 100 
• PayPal: (€ 15.000 / 100 x 1,3) + (150 × € 0,10) = € 210
totaal: € 100 + € 210 = € 310 

Slide 14 - Tekstslide

21 Boek bladzijde 112.
Een echte leervraag.
22. Boek bladzijde 112 en
wat kan je doen met aandelen
die je kan verhandelen op de beurs?
Hoe kan je dan rijker worden?

(1) bv
(2) nv

− dividend
− (koers)winst bij verkoop


Slide 15 - Tekstslide

23. Vraag & aanbod
  • Vraag naar producten ↓       →      prijs ↓
  • Vraag naar producten ↑      →      prijs ↑
  • Aanbod van producten ↓   →       prijs ↑
  • Aanbod van producten ↑   →       prijs ↓
Ontstaan prijs:
Vraag = Aanbod
Vraag > (groter dan) Aanbod --> prijs stijgt
Aanbod > (groter dan) Vraag --> prijs daalt





C

Slide 16 - Tekstslide

24. Goed lezen er staat informatie in de opdracht die je niet nodig hebt. 
25. Gebruik de informatiebron. Wat is de vraag?
26. Het antwoord van 1 kan je aflezen in de informatiebron. Dan weet je ook wat 2 moet zijn.
Voor welke prijs heeft hij de aandelen gekocht?
Voor welke prijs gaat hij de aandelen verkopen?
Hoeveel is de gezamelijke arbeidskorting van M en I hoger dan die van Bram.
266.000 X € 25= €6.650.000
266.000X€ 470= € 125.020.000
€ 125.020.000 - € 6.650.000= € 118.370.000
Stijging vermogen
1. bruto (staat boven de bron)
2. netto
3. vergroten

Slide 17 - Tekstslide

27. Tweeverdieners zonder kinderen is 2 keer 100 omdat het 2 keer 77% is.
Indexcijfer het basisjaar = 100. Het jaar ten opzichte waarvan je de andere jaren vergelijkt.
69% = 100
76% =?
76/ 69 X100 = 110,1

Slide 18 - Tekstslide

28. Wat is een sociale voorziening?
Wat als een vrouw wel een baan heeft en gaat
scheiden. Formuleer nu een goed antwoord.
29. Wat is zelfvoorziening?Boek bladzijde....

30. Protectiemaatregelen 
boek bladzijde 207         

Hoe kan je er voor zorgen dat we zelf genoeg suiker hebben en niet van buiten af hoeven te kopen is de vraag.
Als vrouwen (beide partners) voldoende eigen inkomen hebben, zullen zij bij verandering van
huiselijke omstandigheden, zoals een scheiding, geen
beroep hoeven te doen op de overheid voor een (bijstands)uitkering.

A

Slide 19 - Tekstslide

30. Let op: uitleg in 2 stappen.         of
1.Uitvoersubsie, hoe werkt?
2.Waarom gaat dit ten koste van de winst van de suikerboeren?
31. Welke procentsom?
32. Productie- en exportlimiet van EU boeren weg. Wat is dan de volgende stap?
33. Wat is er gebeurd met de koers?
Hoeveel zijn de invoerrechten per kilo?

Wat wordt Brazilie dan voor de VS?
Door de uitvoersubsidie hoeft de EU boer minder voor de suiker te krijgen. Omdat ze al een deel van de prijs als subsidie krijgen. Hierdoor verslechterd de concurrentiepositie van Brazilie. Hierdoor gaan ze minder verkopen en dan daalt de winst.
• Door exportsubsidies kunnen EU-suikerboeren hun suiker tegen een
lagere prijs op de wereldmarkt verkopen
• Hierdoor moeten suikerboeren in ontwikkelingslanden de suiker
verkopen voor een lagere prijs (waardoor ze te weinig winst kunnen
maken) 
• invoerrechten per kilogram: € 42/100 kilogram= € 0,42
prijs geïmporteerde suiker zonder invoerrecht: € 2,15 − € 0,42 = € 1,73 1
• € 1,73 − € 2 / € 2 X 100 = - 13,5% of 13,5% gedaald
    


D
1. gestegen
2. gunstig

Slide 20 - Tekstslide

34. Wat ben je te weten gekomen over een onderpand? Welke invloed zal dit hebben op het risico en de rente?
35. Hypotheek is een lening. Waar zal de bank naar kijken?
36. Welke kosten heeft een
 huiseigenaar die een huurder
niet heeft?

Vaste lasten, andere leningen waarom?
1. kleiner risico dan
2. lager
De bank zal bij de vaste lasten kijken of er andere leningen zitten. De aflossing en renten moeten iedere maand betaald worden en dan houden ze minder geld over om de hypotheek te betalen.
Groot onderhoud aan het huis zoals schilderen van ramen en deuren. Dat zijn kosten die de huurder nu betaalt en als je huiseigenaar nu zelf. Hiervoor moet je geld apart leggen, reserveren.

Slide 21 - Tekstslide

37. Lees de 
bron goed. Wat
kom je te weten?
        Wat moet je
nu doen?
Nu de vraag 
beantwoorden met
bron 11.
Het inkomen van Brenda telt maar 60% mee voor de hypotheek.
Het gezamelijke  netto jaarinkomen uitrekenen.
€ 1.350 /100X 60 = € 810 X 12 = € 9.720
€ 1.728 X 12 = € 20.736. Dat is samen € 30.456
Tussen 26.000 32.000 = € 221.000 hypotheek

Slide 22 - Tekstslide

38. Een echte leer vraag. Zie boek bladzijde  144. Voor de instanties en hoe economische groei wordt gemeten.
39. Krappe of ruime arbeidsmarkt zit de laatste jaren steeds in het examen! 
Ezelsbruggetje A=B en V=W.

A=B  Aanbod = Beroepsbevolking
V=W Vraag = Werkgelegenheid
A
1. werkgelegenheid
2. beroepsbevolking
3. aanbod van

Slide 23 - Tekstslide

40. Wat zijn lonen voor bedrijven?
Wat gaat een bedrijf dan doen?
Welke volgorde is dan goed?
41. Wat is technologische ontwikkeling?
Waarom kan er dan minder tekort aan personeel komen?



De hogere loonkosten doorberekenen in de prijs van het product.
Bedrijfskosten
De snelle ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologie, waarbij onder andere machines zelfstandig nadenken, opdrachten van mensen uitvoeren en steeds meer digitale informatie beschikbaar komt, zijn al in volle gang.
D
Door de technologische ontwikkeling maken mensen gebruik van machines of nemen het werk van mensen over. Het bedrijf heeft minder mensen nodig en het tekort aan mensen neemt af.

Slide 24 - Tekstslide

42. Hoe kan een bedrijf ervoor zorgen dat mensen juist daar gaan solliciteren en niet bij de concurrent?
Lonen verhogen
Betere arbeidsomstandigheden
Goede secundaire arbeidsvoorwaarden (auto/mobiel van de zaak)
Scholing aandieden

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link