In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Nederlands
Je legt klaar:
-lesboek, schrift + pen
-laptop (dicht)
timer
2:30
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Vragen stellen over toets volgende week
Lesdoelen
Terugblik: werkwoordstijden en
werkwoordsvormen
Nieuwe uitleg: grammatica/ voegwoord
Zelfstandig werken
Evaluatie les
Slide 2 - Tekstslide
Toets werkwoordspelling c7
en grammatica (c5)
Slide 3 - Tekstslide
TH Aan de slag: grammatica cursus 5
$11 Mixopdrachten (alleen online)
Slide 4 - Tekstslide
De werkwoordstijden HA+A
Spelling (cursus 7) $13 werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Slide 5 - Tekstslide
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
- wat de kenmerken en functies van werkwoorden zijn;
- kan je in een zin bepalen wat de werkwoorden zijn;
- herken je de acht werkwoordstijden en vormen.
Slide 6 - Tekstslide
Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen of die kunnen gebeuren.
Bij het onderdeel werkwoordspelling hebben we gezien dat er verschillende werkwoordsvormen zijn en dat de werkwoorden zich soms aanpassen aan de zin.
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoordsvormen
Naast de persoonsvorm, die zich aanpast aan het onderwerp van de zin, onderscheiden we nog enkele werkwoordsvormen:
- het infinitief (het hele werkwoord)
- het voltooid deelwoord
- het onvoltooid deelwoord
Slide 8 - Tekstslide
Werkwoordstijden
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde. Dit zorgt ervoor dat een zin in een bepaalde 'tijd' staat. Om die tijd te bepalen, letten we op drie zaken.
- Staat er een voltooid deelwoord én een vorm van hebben of zijn in de zin?
- In welke tijd staat de persoonsvorm van de zin?
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?
Slide 9 - Tekstslide
Bepalen van de tijd (1/2)
De bepaling van de tijd bestaat uit 3 of 4 letters.
Hoe weten we welke letters dat zijn?
Eerste letter: Staat er een voltooid deelwoord in de zin?
Ja ➡ V(oltooid); Nee ➡ O(nvoltooid)
Tweede letter: In welke tijd staat de persoonsvorm?
T(egenwoordige) of V(erleden) tijd
Stappenplan werkwoordstijd
blz. 265
Slide 10 - Tekstslide
Bepalen van de tijd (2/2)
Hoe weten we of er één of twee t's achter de eerste twee letters staan?
Op het moment dat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin staat, is er sprake van de T(oekomende) T(ijd)
Staat er géén vorm van 'zullen' in de zin, dan komt er alleen T(ijd) achter de tweede letter.
Slide 11 - Tekstslide
Werkwoordstijden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
Onvoltooid verleden tijd
Voltooid tegenwoordige tijd
Voltooid verleden tijd
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
Onvoltooid verleden toekomende tijd
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd
Voltooid verleden toekomende tijd
ik roep
ik riep
ik heb geroepen
ik had geroepen
ik zal roepen
ik zou roepen
ik zal hebben geroepen
ik zou hebben geroepen
Slide 12 - Tekstslide
Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt
Slide 13 - Quizvraag
Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.
A
vttt
B
ottt
C
ovtt
D
vvtt
Slide 14 - Quizvraag
Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.
A
vtt
B
ovt
C
vvt
D
ott
Slide 15 - Quizvraag
Zou jij dat ook zo hebben gedaan?
A
vttt
B
vvtt
C
ovtt
D
vvt
Slide 16 - Quizvraag
Onze buren hebben een prachtige tuin.
A
vtt
B
vttt
C
ott
D
ovtt
Slide 17 - Quizvraag
Ik zou jou wel eens hebben durven zien blijven staan kijken.
A
ottt
B
ovtt
C
vvtt
D
vttt
Slide 18 - Quizvraag
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
-voegwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 19 - Tekstslide
Voegwoorden
Bekijk de volgende zin:
De achtbaan is genoemd naar Max en Moritz, omdat die bekend zijn uit de literatuur.
In deze zin zijn de woorden en en omdat voegwoorden.
Er zijn twee soorten voegwoorden.
Slide 20 - Tekstslide
nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw)
--> dus, en, maar, of, want.
Ze verbinden twee gelijkwaardige delen:
-twee woordgroepen: geen blauw T-shirt maar een groen overhemd
– twee hoofdzinnen: {We gaan naar het strand}, want {de zon schijnt vandaag}.
Slide 21 - Tekstslide
onderschikkend voegwoorden (ns.vgw)
--> zoals aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zoals, zodat, zodra
Ze verbinden meestal een hoofdzin met een bijzin:
– {hoofdzin De directeur spreekt de secretaresse toe, (bijzin omdat ze 25 jaar in dienst is)}.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.