Week 2 Kapitel 2

Kapitel 2 Feierst du mit?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Kapitel 2 Feierst du mit?

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute
- Wiederholung Grammatik
- ein Spiel
- Wörter


Slide 2 - Tekstslide

Hausaufgaben
Aufgabe 4: Wörter
1. Onkel
2. Mutter
3. Vater
4. Schwester
5. Opa
6. Tochter
7. Bruder
8. Oma
9. Tante
10. Sohn

Aufgabe 7: Grammatik
1 gespielt
2 gelernt
3 gemacht
4 gewohnt

Aufgabe 9: Grammatik
1 wohnt
2 suchst
3 kochen

Slide 3 - Tekstslide

Hausaufgaben

Aufgabe 1: Lied
B
1. al
2. weer
3. vandaag
4. perensap
5. patat
6. feliciteren
7. gebak
8. vervulling

avondeten.


Aufgabe 3: Hören
A
1B, 2A, 3C, 4B, 5A
B
Als je naar een Duits verjaardagsfeest gaat , moet je niet teveel van tevoren eten. Op het feest krijg je naast koffie en taart ook nog avondeten. 


Slide 4 - Tekstslide

S. 48 Lesen
Aufgabe 5 S. 49 
Wir lesen zusammen den Text auf Seite 48


Danach Aufgabe 5 Seite 49 machen

Slide 5 - Tekstslide

De basisuitgangen tegenwoordige tijd
(fe)  e     st     t     en     t     en
      ich   du   er   wir   ihr   sie
                       sie                  Sie
                       es
                       =                      =
                       Peter              die Eltern
                       Lisa                 die Kinder
                       der Hund       Lisa und Peter
                       
     
uitleg

Slide 6 - Tekstslide

Antworten Aufgabe 5
die häuftigsten Fragen zum Oktoberfest
Aufgabe 5: Lesen
1 F
2 R
3 F
4 R
5 F
6 F

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden 
en lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden schrijven we in het Duits met een hoofdletter. 
 die Mutter hat heute Geburtstag un backt einen Kuchen. 
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je de of het voor kunt zetten. 
In het Duits zijn dit der, die of das

Slide 8 - Tekstslide

Geslacht: der, die of das? 
Zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits een geslacht. 
Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 
mannelijk: der 
vrouwelijk: die 
onzijdig: das

Slide 9 - Tekstslide

mannelijk = der
mensen of dieren het mannelijke geslacht 
bijv. der Stier, der Mann, der Sohn

Slide 10 - Tekstslide

vrouwelijk = die
 personen en dieren van het vrouwelijk geslacht
bijv. die Kuh = de koe, die Frau, die Tochter  
 alle woorden, die eindigen op: -schaft, -heit, -ung, -keit, 
die Einheit, die Mannschaft, die Möglichkeit, die Übung 
De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk
die Laune, Die Familie, die Katze


Slide 11 - Tekstslide

onzijdig = das
de meeste woorden waar  "het" voor staat in het Nederlands, zijn in het Duits das woorden
das Mädchen, das Jahr, das Schaf 
woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 
bijv. das Männchen = het mannetje, das Kindlein = het kindje 

Slide 12 - Tekstslide

Der, die oder das?
... Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

Der, die oder das?

... Haus = het Huis
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Der, die oder das?
... Mutter
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Der, die oder das?
Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Der, die oder das?
... Mädchen = het meisje
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

Der, die oder das?
Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Ihr macht jetzt Übung
15,
16,
17 
Fertig?  dann Lesen
Übung 14, Seite 54 oder 55
Kies één van de twee opdrachten uit!
Jetzt seid ihr dran!!
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

De basisuitgangen tegenwoordige tijd
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
uitleg

Slide 21 - Tekstslide

Hoe gebruik je de regel? 
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
1. Wat is de stam van het werkwoord?
2. Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de zin?
3. Regel ''feesttenten'' toepassen.

Dus: werkwoord wohnen
Stam = ww - en wohn + uitgang
Wohnen: du ............ in Voorburg
het persoonlijk voornaamwoord is du
uitgang bij du is st dus : du wohnst in Voorburg

Slide 22 - Tekstslide

Spiel mit Verben
We gaan een spel spelen met de werkwoorden en de feesttenten regel.
Luister naar de uitleg van de docent

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Hausaufgaben
Machen:
Übung 5, 14, 15, 16 en 17  
Lernen:
Wörterliste B
Grammatik E Geslacht zelfst. naamwoord

Slide 25 - Tekstslide