In de vorige paragraaf hebben we over atomen en isotopen geleerd. Isotopen kunnen zowel stabiel als instabiel zijn. Bij instabiele isotopen worden deeltjes spontaan vanuit de atoomkernen met een hoge snelheid weggeschoten. Dit noemen we straling. Stoffen waarbij dit gebeurt noemen we radioactief.
De oorspronkelijke radioactieve kern noemen we de
moederkern en de kern die na de straling overblijft
noemen we de dochterkern. Het proces van het verloop van moederkern naar dochterkern noemen we het (kern)verval. Het kan zo zijn dat de dochterkern op haar beurt weer radioactief is en vervalt. In de afbeelding hiernaast zie je het verval van meerdere moederkernen in de tijd.
Isotopen die geen straling uitzenden, zijn stabiel.
Slide 20 - Tekstslide
Drie soorten straling
Instabiele isotopen vervallen onder uitzending van straling. Er zijn drie verschillende soorten straling:
alfa-straling, helium kernen:
beta-straling
gamma-straling, elektromag-
netische straling:
α24He24α
β−−10e−10β−
β+10e10β+
γ00γ
elektronen:
positronen:
{
Slide 21 - Tekstslide
Drie soorten straling
Instabiele isotopen vervallen onder uitzending van straling. Er zijn drie verschillende soorten straling:
alfa-straling, helium kernen:
beta-straling
gamma-straling, elektromag-
netische straling:
α24He24α
β−−10e−10β−
γ00γ
elektronen:
Slide 22 - Tekstslide
Kernvervalvergelijking (1/2)
Hoe een kernreactie plaatsvindt, kan beschreven worden in een (kern)vervalvergelijking. Een voorbeeld van een vervalvergelijking is het verval van het isotoop
Thorium-232:
Daarbij wordt gebruik gemaakt van de laatste kolom van BINAS T25A waarin staat met welk soort straling een bepaald isotoop vervalt, zie hieronder.
Uit de tabel is af te lezen dat Thorium-232 vervalt met een alfa-deeltje en gammastraling.
Om de vervalvergelijking op te stellen, wordt eerst aan de linkerkant de moederkern (in dit geval Thorium-232) genoteerd. Daarna komt een pijl en wat ruimte om de dochterkern te noteren. Achter die open ruimte komen de soorten straling te staan:
Gammastraling speelt geen rol in het verval van de kernen, omdat het geen neutronen of protonen bevat. De heliumkern, oftewel het alfa-deeltje, bevat 2 neutronen en 2 protonen.
Omdat die rechtstreeks uit de moederkern komen, is er een ander isotoop als dochterkern aan de rechterkant van de vervalvergelijking ontstaan. Het aantal neutronen en protonen vóór en na de pijl moeten natuurlijk gelijk zijn aan elkaar. Kerndeeltjes verdwijnen niet spontaan.
90232Th→88228Ra+24He+00γ
90232Th→...+24He+00γ
Slide 23 - Tekstslide
Kernvervalvergelijking (2/2)
De dochterkern is te achterhalen door het massagetal vóór en na de pijl op te stellen als een vergelijking. In het geval van de vervalvergelijking
wordt dat 232 = Ad + 4 + 0. De letter Ad geeft aan wat het massagetal van van de dochterkern moet zijn. Dat is natuurlijk makkelijk op te lossen door Ad = 232 - 4 - 0 = 228.
Hetzelfde kunnen we doen voor het aantal protonen. Daarvan wordt de vergelijking 90 = Zd + 2 + 0. En dus is het aantal protonen van de dochterkern is berekenen met de vergelijking Zd = 90 - 2 - 0 = 88. Het isotoop met Z = 88 en A = 228 komt overeen met het isotoop Radium-228.
Die kan dan in de vervalvergelijking genoteerd worden op de plek waar de dochterkern genoteerd moet worden en daarmee is het compleet.
Dit is ook uit te voeren voor vervalvergelijkingen die maar met één soort straling vervallen. Houdt er rekening mee dat nooit naar kernverval wordt gevraagd met zowel een alfa- en beta-deeltje.
90232Th→88228Ra+24He+00γ
90232Th→...+24He+00γ
Let op!
Er is een duidelijk verschil tussen kernreacties en chemische reacties (zoals bij scheikunde). Bij de laatstgenoemde worden elektronen tussen atomen uitgewisseld of gedeeld, en blijven de kernen hetzelfde. Bij kernreacties is het juist de kern die verandert.
Slide 24 - Tekstslide
Alfa, beta & gammastraling
Bij alfastraling breekt een helium-4 kern van de moederkern af. We kunnen het op de volgende manier noteren:
Een voorbeeld waarbij alfastraling vrijkomt, is het verval van polonium-214 in de volgende vervalvergelijking:
Betastraling is er in twee soorten, β- en β+-straling. Bij de eerstgenoemde straling komt een elektron uit de kern vrij. We noemen dit ook wel eens simpelweg β-straling. Notatie is als:
Dit deeltje komt vrij door het verval van een neutron en een proton:
Gammastraling bestaat uit lichtdeeltjes, fotonen genaamd, met een hoge energie. Notatie is als volgt:
Wanneer een deeltje vervalt met gammastraling, verandert het massagestal en atoomnummer niet. De hoeveelheid energie van het deeltje verandert wel door uitzending van een gamma-foton.
24He24α
01n→11p+−10e−
00γ
84214Po→82210Pb+24He
−10e−10β
Slide 25 - Tekstslide
Alfa, beta & gammastraling
Bij alfastraling breekt een helium-4 kern van de moederkern af. We kunnen het op de volgende manier noteren:
Een voorbeeld waarbij alfastraling vrijkomt, is het verval van polonium-214 in de volgende vervalvergelijking:
Betastraling is er in twee soorten, β- en β+-straling. Bij de eerstgenoemde straling komt een elektron uit de kern vrij. We noemen dit ook wel eens simpelweg β--straling. Notatie is als:
Bij β+-straling komt het antideeltje van het elektron vrij, een positron. Notatie is als:
Deze deeltjes komen vrij door het verval van een neutron en een proton:
Gammastraling bestaat uit lichtdeeltjes, fotonen genaamd, met een hoge energie. Notatie is als volgt:
Wanneer een deeltje vervalt met gammastraling, verandert het massagestal en atoomnummer niet. De hoeveelheid energie van het deeltje verandert wel door uitzending van een gamma-foton.
24He24α
01n→11p+−10e−
10e10β+
00γ
84214Po→82210Pb+24He
−10e−10β−
11p→01n+10e+
Slide 26 - Tekstslide
Als je vragen hebt, kan je ze hier stellen.
Slide 27 - Open vraag
Opgaven
Opgave 1
Waaruit bestaat α-, β- en γ-straling?
Opgave 2
Bij β-straling komt een elektron uit de kern van het atoom. Maar in de atoomkern zitten toch alleen protonen en neutronen? Leg uit hoe dit dan toch kan gebeuren.
Opgave 3
Een α-deeltje verandert meestal in een heliumatoom. Wat moet er nog gebeuren om van een α-deeltje een heliumatoom te maken?
Opgave 4
Wat is het verschil tussen een chemische reactie en een kernreactie?
Opgave 5
Noteer de reactievergelijking van francium-221. Gebruik hiervoor de de laatste kolom in BINAS T 25.
Opgave 6
Een ander atoom verandert onder uitzending van een α-deeltje in een radium-224-atoom. Wat was het oorspronkelijke deeltje waaruit dit isotoop van radium ontstaan is?
Slide 28 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 1
Uit welke deeltjes bestaat α-, β+-, β-- en γ-straling?
Opgave 2
Bij β--straling komt een elektron uit de kern van het atoom. Maar in de atoomkern zitten toch alleen protonen en neutronen? Leg uit hoe dit dan toch kan gebeuren.
Opgave 3
Een α-deeltje verandert meestal in een heliumatoom. Wat moet er nog gebeuren om van een α-deeltje een heliumatoom te maken?
Opgave 4
Wat is het verschil tussen een chemische reactie en een kernreactie?
Opgave 5
Noteer de reactievergelijking van francium-221. Gebruik hiervoor de de laatste kolom in BINAS T 25.
Opgave 6
Een ander atoom verandert onder uitzending van een α-deeltje in een radium-224-atoom. Wat was het oorspronkelijke deeltje waaruit dit isotoop van radium ontstaan is?
Slide 29 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 7
a. Noteer de kernvervalvergelijking van plutonium-240.
b. Noteer de kernvervalvergelijking van gallium-72.
c. Noteer de kernvervalvergelijking van barium-137.
d. Noteer de kernvervalvergelijking van zilver-108.
e. Noteer de kernvervalvergelijking van natrium-22.
Opgave 8
De stof tritium (H-3) kan worden verkregen door lithium-6 te beschieten met een neutron. Bij deze stof komt naast tritium ook nog een ander deeltje vrij. Schrijf de bijbehorende kernreactievergelijking op.
Opgave 9
Als splijtstof in een kernreactor wordt uranium-235 gebruikt. De kern hiervan splijt als er een neutron wordt ingevangen. Bij een bepaalde splijting ontstaan drie nieuwe neutronen en is barium-147 een van de splijtingsproducten. Geef de reactievergelijking.
Opgave 10 *
Uranium-233 vervalt o.a. doormiddel van K-vangst. Bij dit proces valt een elektron uit de eerste schil in de atoomkern.
a. Geef de bijbehorende kernvervalvergelijking.
b. Bij K-vangst gaat het elektron dat in de kern valt een reactie aan met een proton en samen vormen ze een neutron. Laat zien hoe je dit aan de vervalreactie bij vraag a kan zien.
Slide 30 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 7
a. Noteer de reactievergelijking van plutonium-240.
b. Noteer de reactievergelijking van gallium-72.
c. Noteer de reactievergelijking van barium-137.
d. Noteer de twee mogelijke reactievergelijkingen van Broom-80.
e. Noteer de reactievergelijking tin-121-kern.
Opgave 8
De stof tritium (H-3) kan worden verkregen door lithium-6 te beschieten met een neutron. Bij deze stof komt naast tritium ook nog een ander deeltje vrij. Schrijf de bijbehorende kernreactievergelijking op.
Opgave 9
Als splijtstof in een kernreactor wordt uranium-235 gebruikt. De kern hiervan splijt als er een neutron wordt ingevangen. Bij een bepaalde splijting ontstaan drie nieuwe neutronen en is barium-147 een van de splijtingsproducten. Geef de reactievergelijking.
Opgave 10 *
Uranium-233 vervalt o.a. doormiddel van K-vangst. Bij dit proces valt een elektron uit de eerste schil in de atoomkern.
a. Geef de bijbehorende kernvervalvergelijking.
b. Bij K-vangst gaat het elektron dat in de kern valt een reactie aan met een proton en samen vormen ze een neutron. Laat zien hoe je dit aan de vervalreactie bij vraag a kan zien.