B2B Herhaling Grammar Unit 2

Doelen:
1. Je kunt in het Engels de verleden tijd maken (past simple).
2. Je kunt in het Engels vergelijkingen maken in de vergrotende en overtreffende trap.
3. Je kunt in het Engels bezit aangeven. 
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doelen:
1. Je kunt in het Engels de verleden tijd maken (past simple).
2. Je kunt in het Engels vergelijkingen maken in de vergrotende en overtreffende trap.
3. Je kunt in het Engels bezit aangeven. 

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw van deze les:
1. interactieve uitleg Past simple met opdrachten
2. interactieve uitleg vergelijkingen met opdrachten
3. interactieve uitleg bezit

Slide 2 - Tekstslide

Tip!
Maak aantekeningen van de grammatica uitleg in je schrift en hou deze erbij als je de opdrachten maakt.

Slide 3 - Tekstslide

Past simple
De past simple is een werkwoordsvorm in de verleden tijd.
Deze kun je op 2 manieren maken.

I talk to her        -     I talked to her.
We are friends -     We were friends.

Hiervoor moet je weten wat regelmatige en onregelmatige werkwoorden zijn. 


Slide 4 - Tekstslide

Welke tijd is de past simple?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Voltooide tijd
D
Toekomende tijd

Slide 5 - Quizvraag

Past simple
1. Regelmatige werkwoorden
De meeste werkwoorden zijn regelmatig. Dit houdt in dat je ze allemaal op dezelfde manier in de verleden tijd kunt zetten. Namelijk door -ed achter het werkwoord te zetten.

walk          -->   walked
look           -->   looked
want         -->   wanted

Slide 6 - Tekstslide

Hoe zet je regelmatige werkwoorden in de verleden tijd?

Slide 7 - Open vraag

Past simple
Uitzonderingen:
Als een woord al op een -e eindigt hoef je alleen maar een -d erachter te zetten.
Live         -   Lived

Als een woord op een medeklinker en daarachter een -y eindigt krijg je -ied in de verleden tijd.
Cry          -   Cried
Carry      -    Carried

Slide 8 - Tekstslide

Past simple
Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm in de past simple. Deze staan op blz. 243 van je boek.

Break       -  Broke
Catch       -  Caught
Do              -  Did

Slide 9 - Tekstslide

Let op!
Lees eerst GOED de instructie:

Er volgt nu een opdracht waarbij er wordt gevraagd naar de verleden tijd van zowel regelmatige als onregelmatige werkwoorden. Gebruik blz. 243 van je boek om de onregelmatige werkwoorden op te zoeken.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de past simple van:
cry

Slide 11 - Open vraag

Wat is de past simple van:
think

Slide 12 - Open vraag

Wat is de past simple van:
walk

Slide 13 - Open vraag

Wat is de past simple van:
become

Slide 14 - Open vraag

Vragen en ontkenningen past simple
Dit hoofdstuk moet je ook vraagzinnen en ontkennende zinnen in de past simple kunnen maken. Hiervoor gebruik je het woordje 'did'. De letterlijke Nederlandse vertaling hiervan is 'deed'

We zullen zo eerst doornemen hoe je vragen maakt in de past simple en daarna hoe je ontkenningen maakt. 

Slide 15 - Tekstslide

Vragen in de past simple
Om vragen te maken in de past simple zet je 'did' vooraan in de zin. Vervolgens zorg je dat het werkwoord terug wordt gezet naar de tegenwoordige tijd omdat er maar 1 werkwoord in de verleden tijd kan staan in een zin.

She talked to him yesterday.      - Did she talk to him yesterday?

They bought a new car.                 - Did they buy a new car?

Slide 16 - Tekstslide

Wat doe je met het werkwoord als je een vraagzin in de past simple maakt?

Slide 17 - Open vraag

Let op!
Lees eerst GOED de instructie hieronder:
Er volgt nu een opdracht waarbij je vraagzinnen moet maken van zinnen in de past simple.
Voorbeeld
Zin:
She helped you last week.
Jouw antwoord:
Did she help you last week?

Slide 18 - Tekstslide

She studied for the test.

Slide 19 - Open vraag

Bob broke his leg.

Slide 20 - Open vraag

He looked very happy.

Slide 21 - Open vraag

You liked to play.

Slide 22 - Open vraag

Ontkenningen in de past simple
Om een ontkenning te maken in de past simple zet je 'didn't' voor het werkwoord. De letterlijke vertaling van 'didn't' in het Nederlands is 'deed niet'. 
Ook hier moet je er aan denken dat je het werkwoord van de zin weer terug in de tegenwoordige tijd zet omdat didn't al in de verleden tijd staat.

She talked to him yesterday.  -  She didn't talk to him yesterday.

They bought a new car.             -  They didn't buy a new car.

Slide 23 - Tekstslide

Wat doe je met het werkwoord als je een ontkenning of vraag maakt in de past simple?
A
niks
B
+ed
C
die verplaats je
D
die zet je terug in de tegenwoordige tijd

Slide 24 - Quizvraag

Let op!
Lees eerst GOED de instructie hieronder:
Er volgt nu een opdracht waarbij je ontkenningen moet maken van zinnen in de past simple.
Voorbeeld
Zin:
She helped you last week.
Jouw antwoord:
She didn't help you last week

Slide 25 - Tekstslide

They saw an elephant at the zoo.

Slide 26 - Open vraag

We talked to her yesterday.

Slide 27 - Open vraag

He carried the heavy bag.

Slide 28 - Open vraag

Vergelijkingen

Slide 29 - Tekstslide

Vergelijkingen
Als we het hebben over vergelijkingen hebben we het over de vergrotende en overtreffende trap.

Groot   - Groter  - Grootst

Slide 30 - Tekstslide

Vergelijkingen
Hoe je vergelijkingen maakt in het Engels heeft alles te maken met hoeveel lettergrepen een woord heeft. 

Slide 31 - Tekstslide

Woorden met 1 lettergreep
Bij woorden met 1 lettergreep zet je in de vergrotende trap +er achter het woord en in de overtreffende +est.


Vergrotende trap +er
Overtreffende trap +est
Tall
taller
tallest
young
younger
youngest

Slide 32 - Tekstslide

Woorden met 2 lettergrepen die eindigen op -y
Bij woorden met 2 lettergrepen die eindigen op -y haal je de -y weg en zet je in de vergrotende trap +ier achter het woord en in de overtreffende +iest.


Vergrotende trap +ier
Overtreffende trap +iest
lazy
lazier
laziest
funny
funnier
funniest

Slide 33 - Tekstslide

Woorden met 2 of meer lettergrepen
Bij woorden met 2 of meer lettergrepen die eindigen zijn vaak al lang genoeg. In het Engels zetten ze dan het woord 'more' bij de vergrotende trap en 'most' bij de overtreffende trap voor het woord.


Vergrotende trap +more
Overtreffende trap +most
interesting
more interesting
most interesting
quiet
more quiet
most quiet

Slide 34 - Tekstslide

Wat doe je bij woorden van 1 lettergreep in de vergrotende trap?
A
+er
B
+est
C
+more
D
+most

Slide 35 - Quizvraag

Wat doe je bij woorden van 2 lettergrepen die eindigen op -y in de overteffende trap?
A
+er
B
+ier
C
+est
D
+iest

Slide 36 - Quizvraag

Wat doe je bij woorden van 2 of meer lettergrepen in de vergrotende trap?
A
+er
B
+ier
C
more ervoor zetten
D
most ervoor zetten

Slide 37 - Quizvraag

Let op!
Lees eerst GOED de instructie hieronder:
Je krijgt straks steeds een woord te zien. Van dat woord geef je de vergrotende trap en de overtreffende trap.
Voorbeeld
woord:
small
Jouw antwoord:
smaller smallest

Slide 38 - Tekstslide

salty

Slide 39 - Open vraag

dangerous

Slide 40 - Open vraag

important

Slide 41 - Open vraag

scary

Slide 42 - Open vraag

smart

Slide 43 - Open vraag

strange

Slide 44 - Open vraag

Bezit

Slide 45 - Tekstslide

Bezit
Hoe geef je bezit aan?
Bij enkelvoud +'s:
My sister's phone
Thomas's book

Bij meervoud +':
My parents' car
The students' lounge

Slide 46 - Tekstslide

That is Sara___ sister.
A
's
B
'

Slide 47 - Quizvraag

that is my grandparents___ house.
A
's
B
'

Slide 48 - Quizvraag

My brothers share a room. That is my brothers____ room.
A
's
B
'

Slide 49 - Quizvraag

The baker____ pies are delicious.
A
's
B
'

Slide 50 - Quizvraag

Finished!
Goed bezig! je bent klaar met deze opdrachten.

Wat ga je nu doen?
klaar? Dan ga je via quizlet woordjes leren voor de toets (zie link in magister)

Slide 51 - Tekstslide