Les 11 M3 H2 P4 t/m P7: Marktvormen en hun marktevenwicht

Les 11 M3 H2 P4 t/m P7: Marktvormen en hun marktevenwicht
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 11 M3 H2 P4 t/m P7: Marktvormen en hun marktevenwicht

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling vorige les
  • Opdrachten bespreken
  • Rest hoofdstuk 2 bespreken
  • Zelf aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling vorige les
  • Wanneer is er sprake van marktevenwicht?
  • Waarom kan een bedrijf bij volkomen concurrentie op lange termijn geen winst maken?
  • Hoe bereken je totale opbrengst?
  • Hoe bereken je totale winst?
  • Wanneer is er sprake van maximale winst? 

Slide 3 - Tekstslide

Opdrachten bespreken

Slide 4 - Tekstslide

Marktevenwichten bij andere marktvormen
  • Volkomen concurrentie
  • monopolistische concurrentie
  • homogene oligopolie
  • heterogene oligopolie
  • Monopolie 

Slide 5 - Tekstslide

Monopolistische concurrentie
Voorwaarden monopolistische concurrentie:
  1. Veel vragers en aanbieders
  2. Verhandeld product is niet homogeen maar gedifferentieerd.
  3. Vrije toe- en uittreding (makkelijk)
  4. De markt is transparant.
  5. Elke aanbieder heeft dezelfde productietechnologie.


Slide 6 - Tekstslide

Marktevenwicht
Er komt niet één marktevenwicht, omdat alle aanbieders hun eigen 'kleine markt' hebben. (niche markt)
Nieuwe toetreders brengen hun eigen versie op de markt

Slide 7 - Tekstslide

Monopolie
  • Er is maar één producent, hij bepaalt de evenwichtsprijs.
  • Prijszetter: hoeft geen rekening te houden met wat andere aanbieders doen, want die zijn er niet en komen er ook niet.
  • Toetreding tot de markt is niet mogelijk.

Maximale winst
Bij die productieomvang waarbij geldt: MO = MK.


Slide 8 - Tekstslide

MO=MK
Werkt anders dan bij volkomen concurrentie
MO is namelijk niet gelijk aan de verkoopprijs, maar altijd lager.
Wanneer een monopolist namelijk de opbrengst wil vergroten, kan hij dat niet door door meer te produceren, want dan daalt de prijs.
MK is wel hetzelfde

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Marktevenwicht
Continue collectieve vraag: de MO en de MK van de monopolist
De MO is altijd lager dan de prijs
Marktevenwicht:
  • MO-lijn: de MK-lijn snijdt bij Q = 6
  • Bij een prijs van € 10, waarbij zes stuks verhandeld worden
  • Winst: oppervlakte van rechthoek ABCD: hoogte (€ 10 − € 4) × lengte (6)

Slide 11 - Tekstslide

Prijsdiscriminatie
Een monopolist (maar ook sommige andere marktvormen) kunnen aan prijsdiscriminatie doen: Een verschillende prijs voor verschillende personen hanteren.

Kent iemand voorbeelden?

Slide 12 - Tekstslide

Korting
  • Korting voor senioren
  • korting voor studenten
  • korting voor kinderen 

Slide 13 - Tekstslide

Voorwaarden prijsdiscriminatie:
  • Groepen moeten in marktsegmenten te verdelen zijn
  • Onderlinge doorverkoop moet niet mogelijk zijn 

Slide 14 - Tekstslide

Oligopolie
  • Beperkt aantal (twee) aanbieders: (duopolie)
  • Aanbieders beïnvloeden elkaars gedrag
  • Prijszetter: rekening houden met andere aanbieders!
  • Toetreding tot de markt is mogelijk
  • Heterogeen en homogeen oligopolie
  • Werkt zowel prijzenoorlog als kartelvorming in de hand


Slide 15 - Tekstslide

Kartelvorming
Illegaal prijsafspraken maken, waardoor je naar buiten treed als monopolist.

Waarom is kartel-
vorming slecht?

Slide 16 - Tekstslide

Marktprestaties en welvaart
Welvaart kan gemeten worden als surplus.
Onderscheid in consumentensurplus en producentensurplus.
Hoe meer aanbieders, hoe hoger het consumentensurplus en hoe lager het producentensurplus.
Want: Consumentensurplus = verschil tussen wat de consument ervoor over heeft en wat hij daadwerkelijk betaalt.
Producentensurplus = verschil wat de producent minimaal wil hebben voor het product en wat hij er daadwerkelijk voor krijgt.

Slide 17 - Tekstslide

Surplus bij volkomen concurrentie

Slide 18 - Tekstslide

Welvaartsverlies
Een volkomen concurrentie is een 'perfect werkende markt'. Dit betekent dus dat het surplus maximaal is.

Een monopolie zorgt voor het grootste welvaartsverlies: Het surplus (de welvaart) is hierbij het laagst.

Slide 19 - Tekstslide

Schematische weergave welvaartsverlies
Door de marktvorm wordt
het PS groter, het CS
kleiner, maar de afname
bij CS is groter dan de
toename bij het PS

Slide 20 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Let op: Volgende week module 3 en 4 mee!

Slide 21 - Tekstslide