Formuleren hoofdstuk 2: variëren in woordkeus en zinsbouw
Spelling hoofdstuk 1 spellingsregels en w.w.spelling
Spelling hoofdstuk 2: leenwoorden en Engelse werkwoorden
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn de trappen van vergelijking?
Slide 5 - Open vraag
Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.
Naast de stellende trap (mooi) heb je de vergrotende trap (mooier) en de overtreffende trap (mooist). Van bijvoeglijke naamwoorden kunnen dus vormen worden afgeleid die aangeven of de eigenschap sterk aanwezig is of zelfs heel sterk aanwezig is in vergelijking met een of meer andere zaken.
Slide 6 - Tekstslide
Geef eens een voorbeeld van een woord in de overtreffende trap
Slide 7 - Woordweb
Slide 8 - Video
Vul in: Jij bent al bijna net zo groot ... ik.
Slide 9 - Open vraag
Kies het juiste antwoord: Zij is wel een stuk groter dan hij/hem.
Slide 10 - Open vraag
Vul in: Ik word vast wel groter ... mijn moeder.
Slide 11 - Open vraag
Kies het juiste antwoord: Jij bent al veel verder dan mij/ik.
Slide 12 - Open vraag
Kies het juiste antwoord: Zij hebben een veel groter huis dan wij/ons.
Slide 13 - Open vraag
Dan/ als
'Dan' gebruik je:
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt het verschil beschrijven, gebruik je vaak de vergrotende trap. A is groter (mooier, kleiner, witter, enthousiaster, beter, anders) dan B.
Slide 14 - Tekstslide
Je gebruikt 'als':
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt gelijkheid beschrijven, gebruik je vaak 'even', 'zelfde' of 'zo'. A is even groot (mooi, klein, wit, enthousiast, goed) als B:
Slide 15 - Tekstslide
Lastig:
Soms kan 'als' achter een vergrotende trap staan, maar dan heeft 'als' een andere functie:
De auto rijdt harder als hij wind mee heeft.
Ik versta jou beter als ik je aankijk.
Hij arriveert vaker als eerste aan de eindstreep.
Slide 16 - Tekstslide
Nog lastiger:
Soms heeft zin met als een heel andere betekenis dan met dan:
Programmeren is makkelijker dan je denkt.
(Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.)
Programmeren is makkelijker als je denkt.
(Als je nadenkt, is het makkelijker.)
Slide 17 - Tekstslide
Dan ik/mij?
Na het woordje 'als' of 'dan' komt een persoonlijk voornaamwoord! ( ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij)
Truc: zet het werkwoord erachter:
Ik ben groter dan jij (bent)
Ik loop harder dan hij (loopt)
Zij is knapper dan hij (is)
Slide 18 - Tekstslide
Wat is juist: A: Jij kent hem beter dan mij B: Jij kent hem beter dan ik