Grammatica woordsoorten

Grammatica woordsoorten
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één
werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of wat er is gebeurd.

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoorden
Staan voor een zelfstandig naamwoord:
de - het - een

onbepaald lidwoord:
een
bepaald lidwoord:
de - het

Slide 3 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
-Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel.
-Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
-Je kunt er meervoud/enkelvoud van maken.
-Je kunt er een verkleinwoord van maken.
-Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Voorzetsel
Voorzetsels zijn woorden die een plaats, tijd of reden aangeven.

Plaats: kooi: op, onder, naast, in, uit, boven, achter, voor enz.

                                 Tijd: feest: om, gedurende, tijdens, na, sinds enz.                          
             

  Reden/oorzaak: regen: door, vanwege, wegens enz.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsel
- Door de harde wind had Rik moeite met naar school fietsen.
De oorzaak is 'de harde wind'
door is dus het voorzetsel.
Door is een voorzetsel voor een oorzaak.

Slide 11 - Tekstslide

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Ik heb hem sinds gisteren niet meer gezien.

Slide 13 - Open vraag

werkwoorden met vaste voorzetsels
Soms hoort er bij een werkwoord een voorzetsel dat je niet kunt vervangen door een ander voorzetsel. Dan heeft dat werkwoord een vast voorzetsel. 

voorbeelden: 
feliciteren met, genieten van, denken aan, herkennen aan,
luisteren naar, zich voorbereiden op.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
Bekijk de lijst met vaste voorzetsels.
Zijn er vragen?
Moet je ze voor de toets uit je hoofd leren?
JA!!!!!

Slide 16 - Tekstslide