Depressieve stoornissen

Depressieve stoornissen
Gemaakt door: Chayenne en wesley 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Depressieve stoornissen
Gemaakt door: Chayenne en wesley 

Slide 1 - Tekstslide

Wat versta je onder depressieve stoornis?

Slide 2 - Open vraag

wat zijn depressieve stoornissen:
Is een stemmingsstoornis met verschillende verschijningsvormen.
Iemand is dan langere periode somber of neerslachtig.

dit moet minimaal 2 weken aaneengesloten aanwezig zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe word zo'n periode genoemd.
A
Depressieve episode
B
Depressieve periode
C
Sombere/Neerslachtige periode
D
Depresiva

Slide 4 - Quizvraag

Depressieve episode

deze periode duurt 2 tot 5 maanden (soms langer)
tijdens deze periode zie je symptomen zoals:
aanhoudende neerslachtigheid
verlies van interesse in dagelijkse activiteiten


Slide 5 - Tekstslide

Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)
DSM 5 stelt dat er sprake is van een depressieve stoornis wanneer er aan alle van de volgende criteria (A t/m E) is voldaan.

Slide 6 - Tekstslide

Criteria A:
Minstens 5 van de volgende 9 symptomen zijn minstens 2 weken aanwezig geweest. (groot deel van de dag of bijna elke dag aanwezig)


1. Sombere stemming
2. Verlies van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten.
3. significant gewichtsverlies zonder dieet, gewichtstoename, of duidelijk afgenomen of toegenomen eetlust.
4. Slaapproblemen.
5. Psychomotorische traagheid of juist opwinding.
6. vermoeidheid of verlies van energie.
7. Gevoelens van waardeloosheid of extreme/onterechte schuld.
8. Verminderd denkvermogen, concentratie, of besluitenloosheid.
9. preoccupatie met de dood, bijvoorbeeld suïcidegedachten. 

Slide 7 - Tekstslide

Criteria B
De symptomen van criteria A sterk lijden of beperkingen in belangrijke gebieden van functioneren


Slide 8 - Tekstslide

Criteria C
De symptomen van criteria A kunnen niet worden toegeschreven aan een middel of somatische aandoening.

Slide 9 - Tekstslide

Criteria D
De symptomen van criteria A kunnen niet verklaard worden door een psychotische stoornis.

Slide 10 - Tekstslide

Criteria E
Er heeft zich nooit een manie of hypomanie voorgedaan.

Slide 11 - Tekstslide

Verschil manie en hypomanie
Hypomanie is vaak een voorbode van een manie, een hypomanie kan nog als prettig worden ervaren. een hypomanie is ook minder krachtig dan aan manie en heeft geen grote gevolgen voor het dagelijks functioneren.

Bij een hypomanie heb je nog controle over jezelf maar bij een manie heb je dit niet meer.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe ontstaat een depressie (1/2)
Gevolg van een combinatie van biologische, sociale en psychische factoren.
erfelijkheid is de belangrijkste natuurlijke biologische factor.
Bij het ontstaan van een depressie zijn vooral serotine, noradrenaline en dopamine van belang. bepaalde delen van de hersenen zou er bij depressie een tekort optreden van deze neurotransmitters.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe ontstaat een depressie (2/2)
Rechtstreekse uitlokking van een depressie:

- Herseninfarct of CVA.
- Ziektes van de schildklier.
- Ziekte van Parkinson.

Slide 14 - Tekstslide

Lichte Depressie
Voel je je somber, vermoeid en/of neerslachtig maar kan je dagelijkse activiteiten en werkzaamheden nog wel uitvoeren.

meestal duurt deze niet langer dan 3 maanden. 
je hebt geen intensieve behandeling nodig. wel word aangeraden om in de gaten gehouden te worden door een huisarts. 

Slide 15 - Tekstslide

Zware depressie (Manische depressie)



Wesley heeft deze zelf doorstaan en verteld jullie hierover.

Slide 16 - Tekstslide

Anatomie en fysiologie van de (gezonde) hersenen.

  • Miljarden zenuwcellen ook wel neuronen. 
  • Neuronen communiceren met elkaar via neurotransmitters.
  • neurotransmitter is de boodschapper tussen cellen die informatie overbrengt.

Slide 17 - Tekstslide

Wat vraagt extra aandacht van ons als verzorgende (1/2)
  • Luisterend oor bieden.
  • Laat hem/haar vertellen wat zijn/haar gevoelens zijn.
  • Zorg dat de zorgvrager zich geaccepteerd voelt 
  • Een dag structuur aanbrengen.
  • Een hoge eisen stellen.
  • Neem niet alles uit handen.

Slide 18 - Tekstslide

Wat vraagt extra aandacht van ons als verzorgende (2/2)
  • Neem het DSM 5 af bij de client.
  • Neem indien nodig contact op met huisarts of GGZ. 

Slide 19 - Tekstslide