herhaling + (feedback PO summatief) + UL 5.3 + 5.8 2VWO

Planning:
  • teruggeven PO+feedback &uiterste inlevermoment
  • herhalingsvragen 5.1 + 5.2
  • leerdoelen 5.3 + 5.8
  • uitleg 5.3 + 5.8
  • huiswerk opgeven
  • aan de slag met opdrachten
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Planning:
  • teruggeven PO+feedback &uiterste inlevermoment
  • herhalingsvragen 5.1 + 5.2
  • leerdoelen 5.3 + 5.8
  • uitleg 5.3 + 5.8
  • huiswerk opgeven
  • aan de slag met opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

PO feedback
Op meegeleverd blad je verbeterpunten met onvoldoende beschreven/aanwezige punten.

Dinsdag 6 juni de´onvoldoendes´ verbeterd op PO + inleveren.  

Slide 2 - Tekstslide

log in op lessonup met eigen naam
start herhalingsvragen

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel chromosomen heeft een menselijke geslachtscel (zaadcel/eicel)?

Slide 4 - Open vraag

Hoeveel chromosomen heeft een menselijke lichaamscel?

Slide 5 - Open vraag

Alle celkernen van lichaamscellen in jouw lichaam bevatten precies dezelfde genen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Als een gen niet tot expressie komt in een bepaalde cel, dan wordt het DNA van dit gen in deze cel niet afgelezen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Je genotype wordt bepaald door de fenotype en je omgeving (milieu).
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig van de moeder, en één van de vader.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Als een man zijn Y-chromosoom doorgeeft aan zijn kind, dan wordt het kind altijd een jongen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze chromosomen
zijn van een man.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Mitose en meiose zijn allebei celdeling;
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Er vindt celdeling plaats om zaadcellen te maken.
Is dit mitose of meiose?

A
Mitose
B
Meiose

Slide 13 - Quizvraag

Na de bevruchting vindt in de bevruchte eicel celdeling plaats. Is dit mitose of meiose?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 14 - Quizvraag

Wat is variatie in genotypen?
A
Een nakomeling heeft hetzelfde genotype als de ouders.
B
Een nakomeling heeft hetzelfde genotype maar een ander fenotype.
C
Een nakomeling heeft en ander genotype dan de ouders.

Slide 15 - Quizvraag

chromebook dicht!

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 5.3 + 5.8
  • Ik kan omschrijven wat genen en allelen zijn.
  • Ik kan omschrijven wat een mutatie is. 
  • Ik kan omschrijven wat dominant en recessief betekenen. 


Begrippenlijst:
DNA / basen(paren) / gen(variant) / eiwitten/ mutatie / mutagene invloeden / albino / homozygoot / heterozygoot / gensymbolen

Slide 17 - Tekstslide

DNA
  • Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA. 
  • DNA is opgebouwd uit de basen A,T, C en G.
  • Eén paar (A-T en C-G) noem je een basenpaar. 
Doordat de basenparen van het DNA in een bepaalde volgorde liggen, ontstaat een code met informatie. 

Slide 18 - Tekstslide

DNA
  • Je DNA bevat informatie voor hoe je eruit ziet, maar ook voor het functioneren van je organen en cellen. 

  • Voor elke eigenschap en elk proces zijn duizenden basenparen nodig.


Slide 19 - Tekstslide

Een gen
  • De basenparen van een gen kunnen naast elkaar liggen, maar meestal zijn ze verdeeld over één of meer chromosomen. 

  • Voor alle eigenschappen zijn meerdere genen nodig en basenparen kunnen deel uitmaken van verschillende eigenschappen. 

  • Een gen bestaat elk uit duizenden basenparen.

Slide 20 - Tekstslide

Eiwitten
  • De kleur, vorm en werking van je lichaam wordt vooral geregeld door eiwitten.
  • Genen bevatten informatie voor het maken van eiwitten.
  • In een spiercel is een gen actief dat de informaite bevat voor het maken van een spiereiwit. 
  • In cellen van de van de alvleesklier is een gen actief dat informatie bevat voor het maken van het hormoon insuline. 
  • Ook de kleurstof in je ogen (melanine) komt tot stand door eiwitten.

Slide 21 - Tekstslide

Genvariant - Allel
  • De informatie in een gen noem je een genvariant  of allel.
  • Twee allelen van een gen noem je een allelenpaar. 
  • De informatie in een allelenpaar kan verschillend of hetzelfde zijn. 

Gen A = verschillend
Gen B = hetzelfde

Slide 22 - Tekstslide

Homozygoot/heterozygoot
Homozygoot =  2 dezelfde genen voor een eigenschap
Heterozygoot = 2 verschillende genen voor een eigenschap
                            

Slide 23 - Tekstslide

Dominant - recessief

Slide 24 - Tekstslide

 Dominant & recessief
  • Ben je voor een eigenschap heterozygoot; dan komt slechts eén van beide allelen tot uiting in het fenotype. 
  • Dit allel noemen we het dominante allel.
  • Het andere allel noemen we het recessieve allel; 
  • dit allel komt alleen tot uiting in het fenotype als in beide chromosomen dit allel aanwezig is; dan ben je voor homozygoot.

Slide 25 - Tekstslide

Maar ik heb een zichtbare eigenschap die mijn beide ouders niet hebben????
  • Als beide ouders heterozygoot zijn voor een eigenschap, dan komt alleen het dominante gen tot uiting bij je ouders. 
  • Als jij dan van beide ouders het recessieve gen krijgt, komt dit recessieve gen wel tot uiting in jouw fenotype. 

Slide 26 - Tekstslide

Gensymbool
Letters
Dominant -> Hoofdletter
Recessief -> Kleine letter

Bijvoorbeeld:
BB (homozygoot = bruine ogen)
 Bb (heterozygoot = bruine ogen)
bb (homozygoot = blauwe ogen)

Slide 27 - Tekstslide

Mutatie(s)
  • Een mutatie = een verandering van het DNA  (door beschadiging van een chromosoom, waardoor de informatie van één of meerdere erfelijke eigenschappen veranderen). 
  • Een mutatie kan in elke cel plaatsvinden;meestal heeft dat geen gevolgen
  • Mutatie in een lichaamscel, dan blijven de andere cellen van je lichaam onveranderd. Je merkt dan niet eens dat je een cel bezit met een gemuteerd allel.


Slide 28 - Tekstslide

Mutatie
  • Een mutatie in een geslachtscel kan wel grote uitwerkingen hebben. 

  • Als deze geslachtscel smelt met een andere geslachtscel, komt het gemuteerde allel in de bevruchte eicel. 
  • De nakomeling hieruit heeft in elke lichaamscel het gemuteerde allel. 
  • Of dit gevolgen heeft voor het fenotype, hangt af van hoe sterk het allel is. 

Slide 29 - Tekstslide

Albino
  • Mutatie zichtbaar in fenotype -> mutant
  • Albino: mutant waarbij het lichaam
    geen pigment (melanine) vormt.

Slide 30 - Tekstslide

Mutagene invloeden

Slide 31 - Tekstslide

huiswerk voor morgen
maak (online) van thema 5
van basisstof 5.3 opdrachten 1 t/m 4 + 6 t/m 8
van extra stof 5.8 opdrachten 1 t/m 3

                                                                       PO definitief inleveren = 6 juni

Slide 32 - Tekstslide