Trucje voor als je het meewerkend en lijdend voorwerp door elkaar haalt bij hen en hun!
Kun je in de zin 'aan hen' zetten, dan moet je 'hun' invullen. Als je niet 'aan hen' kan invullen, dan moet je 'hen' invullen!Bijvoorbeeld. Ik geef ... een boek. ( Ik geef 'aan hen' een boek. Daarom schrijf je: Ik geef hun een boek.) Je hebt hier te maken met een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Ik geef aan ... een boek. (Ik geef aan 'aan hen' een boek.* Dat klopt niet, dus schrijf je: Ik geef aan hen een boek. Je hebt hier te maken met een meewerkend voorwerp met voorzetsel.
Ik zie ... (Ik zie 'aan hen'.* Dat klopt niet en daarom schrijf je: Ik zie hen.) Je hebt hier te maken met een lijdend voorwerp.
Let op: Dit trucje werkt niet bij het bezittelijk voornaamwoord: Dat is hun boek.