TL3: woordenschat: toets quiz

Woordenschat
H1 tot en met H5
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
H1 tot en met H5

Slide 1 - Tekstslide

In deze lessonup:

- letterlijk of figuurlijk taalgebruik

- woordbetekenissen vinden

- homoniemen

- hyperbool of understatement

Slide 2 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Tekstslide

Mijn broer kreeg op zijn veertiende de baard in de keel
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 4 - Quizvraag

"Je moet niet bij de pakken neerzitten hoor, je haalt Nederlands wel weer op".
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 5 - Quizvraag

Natalie kreeg een wond aan haar hoofd toen ze haar hoofd stootte.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 6 - Quizvraag

Je raadt nooit wie ik tegen het lijf liep
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 7 - Quizvraag

Van te veel praten, krijg je een zere keel
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 8 - Quizvraag

Waarom is de zin "tegen de lamp lopen" zowel figuurlijk als letterlijk?

Slide 9 - Open vraag

woordbetekenissen

Slide 10 - Tekstslide

Piet heeft exact hetzelfde boek

Synoniem van "exact"?
A
absoluut
B
precies
C
morgen
D
anders

Slide 11 - Quizvraag

Het figuur is asymmetrisch.
Tegenovergestelde van asymmetrisch:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant

Slide 12 - Quizvraag

Bedenksel
(woord met achtervoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan

Slide 13 - Quizvraag

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 14 - Quizvraag

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 15 - Quizvraag

Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht
Geef een voorbeeld van een smoes
A
daarom kreeg ik straf
B
de batterij van mijn wekker is leeg
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint

Slide 16 - Quizvraag

Homoniemen

Slide 17 - Tekstslide

Welk homoniem past in de zin?
De getuige kon bevestigen dat hij de verdachte die avond had gezien.

___________
A
zeggen dat het klopt
B
vastmaken

Slide 18 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?
Hij wilde het huurcontract opzeggen, omdat hij het geld niet meer kon opbrengen.

___________
A
einde maken aan een afspraak
B
iets uit je hoofd opzeggen

Slide 19 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?
Wij zijn geschrokken van de uitspraak van de rechter, die was zwaarder dan verwacht.

_________
A
manier van spreken
B
oordeel van een rechtbank

Slide 20 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?
Ruim vijftig deelnemers deden mee aan de minitriatlon.

______
A
met voldoende inhoud
B
meer dan

Slide 21 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?
De raad heeft besloten om de snelweg door het natuurgebied niet aan te leggen.

_____
A
advies geven
B
groep mensen die leiding geeft

Slide 22 - Quizvraag

hyperbool of understatement?

Slide 23 - Tekstslide

Moet ik het nu VOOR DE DUIZENDSTE KEER zeggen? Deur achter je dicht!
A
hyperbool
B
understatement

Slide 24 - Quizvraag

'Ik heb EEN MAZZELTJE gehad', zei de winnaar van de jackpot.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 25 - Quizvraag

Die poolreizigers zullen het wel FRISJES hebben.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 26 - Quizvraag

'Hij LUST WEL EEN BEETJE', zei mijn vader over zijn 4WD.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 27 - Quizvraag

De bewoners waren ONAANGENAAM VERRAST door de rellen in de wijk.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 28 - Quizvraag

Hij rende DE BENEN UIT ZIJN LIJF om de bus te halen.
A
hyperbool
B
understatement

Slide 29 - Quizvraag

Is er iets wat je nog lastig vindt?

Slide 30 - Open vraag