DO lesdeel 1

WELKOM 2HA

  • Neem plaats.
  • Pak alvast een pen.
timer
3:00
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

WELKOM 2HA

  • Neem plaats.
  • Pak alvast een pen.
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

1. De drie basisregels van werkwoordspelling.
2. Nadenken over het nut van correcte (werkwoordspelling).
3. Oefenen met werkwoordspelling.
4. Reflecteren.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Tekstslide

 ‘Waarom is het wel of niet belangrijk om werkwoorden juist te kunnen spellen? Noem drie redenen voor jullie antwoord.’

Klaar? Plak jullie post-it op de poster (kies wel de juiste kolom).

Noteer op de post it:
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

  • Je weet wat het nut is van kennis over werkwoordspelling.
  • Je kent de basisregels van de Nederlandse werkwoordspelling.
  • Je weet hoe jij te werk gaat als je een werkwoord spelt.
Lesdoelen

Slide 4 - Tekstslide

De drie basisregels van  werkwoordspelling
1) Kijk naar de tijd waarin de zin staat. Dit kun je zien aan woorden als vroeger, morgen, vorig jaar etc. 
Bepaal of je met de tegenwoordige tijd (t.t.) of verleden tijd (v.t.) te maken hebt.

Slide 5 - Tekstslide

De drie basisregels van werkwoordspelling
2) De volgende stap is het vinden van
de persoonsvorm. Dat doe je door de tijd van de zin aan te passen. Het werkwoord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Je kunt ook de vraagproef gebruiken, maar deze is minder betrouwbaar.

Slide 6 - Tekstslide

De drie basisregels van werkwoordspelling
3) Na het bepalen van de tijd en de persoonvorm zoek je het onderwerp. Het onderwerp vind je door antwoord te geven op de vraag 'Wie of wat + persoonsvorm?'  Zo weet je of je de ik-vorm, hij-vorm of wij-vorm moet gebruiken.

Slide 7 - Tekstslide

De drie basisregels van werkwoordspelling
In deze oefening krijg je de tijd (basisregel 1) en de werkwoordvorm (basisregel 2) al cadeau. Om de juiste spelling te bepalen, moet je alleen nog bepalen wie (of wat) het werkwoord uitvoert (basisregel 3).

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
Maak de werkwoordpuzzel. Neem voordat je begint nog eens rustig de drie basisregels door.
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Bespreken
Vergelijk jouw spelling met je buurman of buurvrouw en formuleer voor jezelf alvast een antwoord op de vraag:
'Hoe ging jij te werk om tot een juiste spellingvorm te komen?'
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

'Hoe ging jij te werk om tot een juiste spellingvorm te komen?'

Slide 11 - Open vraag

Reflecteren
Blik terug op wat we deze les hebben gedaan en vul de enquête in.
De link naar de vragenlijst vind je op Magister bij het huiswerk voor deze les.
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

  • Je weet wat het nut is van kennis over werkwoordspelling.
  • Je kent de basisregels van de Nederlandse werkwoordspelling.
  • Je weet hoe jij te werk gaat als je een werkwoord spelt.
Lesdoelen

Slide 13 - Tekstslide