Investeringsplan

Fijn dat je er bent!
  • Lesson up opstarten en de rest afsluiten.
Benodigheden: Pen
timer
1:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fijn dat je er bent!
  • Lesson up opstarten en de rest afsluiten.
Benodigheden: Pen
timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de financiële administratie van je ondernemingsplan maken
  • Je kunt een investeringsplan, financieringsplan en een resultatenbegroting maken.
Benodigheden: Pen

Slide 2 - Tekstslide

Wat denk je dat 'investeren' betekent?

Slide 3 - Woordweb

Investeringsplan
Investeren =
  • ergens geld aan besteden
  • aanschaffen van de dingen die je nodig hebt voor je bedrijf
Investeringsplan of investeringsbegroting =
  • overzicht maken van alles waarin je wil investeren (wat je nodig hebt voor je bedrijf)

Slide 4 - Tekstslide

Groepen van maken: inventaris, voorraad goederen en liquide middelen.

Stel: je wil in de zomer met een ijssalon starten. Wat heb je allemaal nodig?

Slide 5 - Woordweb

Investeringsplan
Investeringen in groepen:
  • Inventaris => dingen die we nodig hebben om ijs te kunnen verkopen, zoals een vriezer, ijsmachine of kassa
  • Voorraad goederen => het ijs dat we gaan verkopen (of melk, yoghurt, fruit om ijs van te maken)
  • Liquide middelen => geld in de kassa of op bankrekening om nieuwe uitgaven te doen en te kunnen wisselen

Slide 6 - Tekstslide

Het totale vermogen
Alles wat we nodig hebben,
bij elkaar opgeteld.
Weet je daar een woord voor?

Slide 7 - Woordweb

Groepen van maken: eigen vermogen en vreemd vermogen
Het geld voor alles wat we nodig hebben, moet ergens vandaan komen.
Waar kan het vandaan komen?

Slide 8 - Woordweb

Wat denk je dat 'financieren' betekent?

Slide 9 - Woordweb

Financieringsplan
Financieren =
  • ergens geld vandaan halen
  • ervoor zorgen dat je het benodigde geld hebt

Slide 10 - Tekstslide

Financieringsplan
Financiering in groepen:
  • Eigen vermogen => geld dat van de eigenaren komt.
  • Vreemd vermogen => geld dat van de anderen is geleend, zoals de bank of familie. 
  • Eigen vermogen blijft in het bedrijf. Vreemd vermogen moet nog terugbetaald worden en je betaalt rente (als vergoeding voor het lenen).

Slide 11 - Tekstslide

Winst maken
Je moet leningen terugbetalen en je wil zelf geld verdienen om van te leven.
Wat moet je daar als bedrijf voor doen?

Slide 12 - Woordweb

Je maakt winst als je meer opbrengsten hebt dan kosten. 
Winst = Totale opbrengsten - totale kosten
Wat is winst? Hoe bereken je dat?

Slide 13 - Woordweb

Opbrengsten: het geld dat je krijgt voor de producten die je verkocht hebt (dat kunnen goederen of diensten zijn). 
Ander woord is: Omzet (aantal verkochte producten x verkoopprijs)
Wat zijn je opbrengsten?

Slide 14 - Woordweb

Groepen van maken: inkoopwaarde en bedrijfskosten
Noem voorbeelden van kosten ..

Slide 15 - Woordweb

Resultatenbegroting (of W&V)
  • Omzet = afzet x de verkoopprijs
  • Inkoopwaarde van de omzet (ingekocht ijs, ingrediënten)
  • Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde van de omzet
  • Bedrijfskosten (huur, lonen, rente, afschrijving, energie)
  • Nettowinst = Brutowinst = bedrijfskosten

Slide 16 - Tekstslide

Resultatenbegroting (of W&V)
  • Omzet (zonder btw)
  • Inkoopwaarde van de omzet (ingekocht ijs, ingrediënten)
  • Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde van de omzet
  • Bedrijfskosten (huur, lonen, rente, afschrijving, energie)
  • Nettowinst = Brutowinst = bedrijfskosten

Slide 17 - Tekstslide

Investeringsplan
Opdrachten maken

Slide 18 - Tekstslide